[<Lat. pluvia, regen],
I. bn., door veel neerslag, regen, gekenmerkt;
II. zn. o. (-vialen), koele, regenrijke geologische periode in gebieden die thans droog en warm zijn (e).
(e) Fossiele meerafzettingen in Oost-Afrika hebben tot de opvatting geleid, dat pluvialen overeenkomen met de maximale ijsuitbreiding in de noordelijke streken tijdens het Pleistoceen. Over de correlatie pluvialen–glacialen is men het echter nog niet eens.