Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-06-2020

plundering

betekenis & definitie

v. (-en), diefstal, die vaak gepaard gaat met geweld, in een noodtoestand.

(e) In de vroegere oorlogvoering was het vanzelfsprekend dat de overwinnaar overging tot plundering, zowel van het verslagen leger als van de vijandelijke bevolking. Na de middeleeuwen werden in Europa beperkende bepalingen getroffen. Het toegeven aan de zucht tot plundering was schadelijk voor de krijgstucht en niet zelden werd een slag verloren of een verkregen succes niet volledig uitgebuit, doordat de soldaten vroegtijdig aan het plunderen sloegen. Voorts was plundering niet bevorderlijk voor de verhouding tussen krijgslieden en burgerbevolking, bij wie de verzetsgeest werd aangewakkerd. Tenslotte wenste men een gereglementeerde verdeling van de buit, waarvan een deel ook aan de schatkist ten goede diende te komen. Bij goed gedisciplineerde legers, zoals in Nederland het Staatse sinds Maurits, was plundering slechts dan toegestaan, als de bevelhebber om bepaalde redenen een stad of streek uitdrukkelijk aan plundering prijsgegeven had.

Tijdens alle grote koloniale en imperialistische oorlogen is plundering ten aanzien van de burgerbevolking voorgekomen. De daders werden zelden of nooit gestraft.

Volgens het huidige internationale oorlogsrecht is het uitdrukkelijk verboden een plaats aan plundering over te geven, zelfs al is deze stormenderhand genomen. Ook in bezet vijandelijk gebied is plundering verboden.

Volgens het Ned. militaire strafrecht is plundering:

1. diefstal door militairen of andere tot een op voet van oorlog gebrachte krijgsmacht behorende, of zodanige krijgsmacht volgende personen, die daarbij misbruik maken of dreigen te maken van macht, gelegenheid of middel, hun door die hoedanigheid of omstandigheid geschonken;
2. diefstal tegen een dode, zieke of in de krijg verwonde, behorende tot de krijgsmacht van een der strijdende partijen (art. 153 Wetboek van Militair Strafrecht.). Wanneer het feit gepleegd wordt tegen onderdanen van een andere oorlogvoerende partij is het een oorlogsmisdrijf en als zodanig strafbaar gesteld in art. 8 Wet Oorlogsstrafrecht. In beide gevallen kan voor de zwaarste vormen de doodstraf worden opgelegd.

In het Belg. strafrecht dient te worden gerefereerd naar de bepalingen van de Swb. betreffende diefstal en al de hierbij voorziene verzwarende omstandigheden en betreffende vernieling of beschadiging van eetwaren, koopwaren en andere roerende eigendommen (artt. 528–534), zowel ten opzichte van militairen als van particulieren. Doch de besluitwet van 13.5.1940 bepaalt dat wanneer in oorlogstijd, diefstallen, vernielingen of beschadigingen worden gepleegd, misbruik makend van de omstandigheden, de straffen door het Swb. voorzien, verzwaard worden, in de zwaarste vorm met de doodstraf.

< >