(plofte, heeft en is geploft),
1. (onoverg.) een dof, plompend geluid veroorzaken door te vallen: hij plofte als een molensteen in het water; op de
grond —;
2. (overg.) neergooien;
3. (onoverg.) een bonzend, poffend geluid geven, doordat een gas plotseling ontsnapt of in brand vliegt: een gasmotor ploft voortdurend.