Ned. wet van 21.12.1951, Stb. 595, houdende voorzieningen betreffende het toezicht op de verzorging en opvoeding van pleegkinderen. Het hoofd van een gezin of inrichting waarin een pleegkind wordt verzorgd en opgevoed, is verplicht van de opneming van het kind binnen één week na de opneming kennis te geven aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar men woont, die de kennisgeving door moeten zenden aan de Raad voor de Kinderbescherming.
Deze heeft een repressief toezicht op het pleeggezin. In het gezin of de inrichting wordt slechts een onderzoek ingesteld, indien er redelijk vermoeden bestaat dat in het pleeggezin of de inrichting misstanden heersen of dreigen te ontstaan. Iedere ambtenaar van de Raad voor de Kinderbescherming is bevoegd (met machtiging van de kantonrechter of burgemeester) elke plaats waarvan kan worden vermoed dat daar een pleegkind wordt verzorgd, te betreden. De Raad voor de Kinderbescherming kan besluiten, dat het gezin een medische keuring moet ondergaan, of dat dit kind niet langer in het gezin of de inrichting mag verblijven, of dat dit gezin niet meer als pleeggezin mag optreden. Wanneer het een pleegkind betreft jonger dan zes maanden, dan moet het gezin eerst worden goedgekeurd.