[Fr.], o. (-katen),
1. (hist.) een van de overheid uitgaande open brief, al dan niet gewaarmerkt door het opgedrukte zegel van degene van wie het uitgaat; ordonnantie: de plakkaten tegen de ketterij; een afkondigen; bij verboden;
2. aanplakbiljet, affiche: het plakkaat van de verkoping;
3. ronde vlek, klad, klodder: een inkt; iets dat platgetrapt is: een plakkaat hondepoep; (ballet) een maken, een grand écart (vlakke uitspreiding van de benen in rechte lijn);
4. metalen plaat of plaket: de plakkaten van de ridderorden.
Men onderscheidde bij de plakkaten stukken met afhangend en stukken met opgedrukt zegel. Het opgedrukte zegel heet plakkaat en de ordonnantie, van zo’n zegel voorzien, een plakkaatbrief of plakkaat. De stukken met afhangend zegel heten charter [Lat. charta, blad, perkament] of oorkonde. Verzamelingen van plakkaten heten plakkaatboeken. Zij bevatten de wetten, verordeningen en staatsstukken die in een bepaald gebied van kracht waren. Te noemen zijn: Groot Placateboek, 1097— 1795 (9 dln. en registerdl., 1658-1797), bevat de plakkaten van de Staten-Generaal, de Staten van Holland en Zeeland, begonnen door C.Cau en voortgezet o.a. door S.van Leeuwen, I.Scheltus en J.van der Linden; A.S.de Blécourt, N.Japikse, Klein Plakkaatboek voor Nederland (1919), geeft de voornaamste Ned. staatsstukken; G.F.thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, Groot Placaaten Charterboek van Vriesland (5 dln., 1768—93), tot 1686; J.van de Water, Groot Utrechts Placaetboek (3 dln. 1729), zowel stad als prov., 953—1728, met een vervolg tot 1810 door C.W.Moorrees en P.J. Vermeulen (1856-60); W.van Loon, H.Cannegieter, Groot Gelders Placaetboek, 1543—1740 (170140), met 4 vervolgdln. over 1741-94; Placaetboek van Vlaenderen (13 dln., 1639—1786); Anselmo, Placcaeten van Brabant (11 dln. 1648-1737).