[Fr.], o. (-s),
1. ondervlak of bekleding van een zoldering; m.n. gepleisterde of beschilderde zoldering, waarvan de draagbalken niet zichtbaar zijn;
2. (fig.) vlak of peil waardoor iets naar boven begrensd wordt; (luchtvaart) de (onder bepaalde omstandigheden) grootst bereikbare hoogte: absoluut plafond-, de hoogte waarop de stijgsnelheid van een vliegtuig nul geworden is; thans ook in de betekenis van abstracte begrippen als loon en prijs: hoogste peil dat toegestaan is, bereikt kan worden of moet zijn: hij is, zit aan of tegen zijn plafond, op zijn maximumsalaris.
Het plafond bevindt zich aan de onderzijde van een verdiepingsvloer of vormt de onderste bekleding van een dergelijke vloerconstructie. Constructief is een plafond niet noodzakelijk, tenzij vanuit een oogpunt van betere isolatie. De samenstelling van een plafond houdt verband met de vloerconstructie erboven. Een houten verdiepingsbalklaag kan men b.v. aan de onderzijde in het zicht laten. Als echter de (houten) balken geheel uit het zicht worden gewerkt, en er plafondtengels met gestukadoord steengaas tegenaan worden gebracht, spreekt men van een plafondconstructie. Zo’n gepleisterd plafond gaat echter bij een enigszins slappe en daardoor trillende balklaag spoedig scheuren vertonen.
Daarom bevestigt men thans vaak zachtboard tegen de plafondtengels, op zich trouwens een eenvoudiger constructie. Als geluidsisolatie blijft een dergelijke constructie, direct tegen de onderkanten van de houten balken, zeer gebrekkig. Het is beter tussen de verdiepingsbalken geheel vrij plafondhangers aan te brengen, met hun onderkant ca. 5 cm lager dan de verdiepingsbalken. Indien dan over de plafondhangers een steenwoldeken of dergelijke wordt aangebracht, is een goede geluids-en tevens warmte-isolatie aanwezig.