Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

pittas

betekenis & definitie

m./v. (mv.), grondlijsters (Pittidae), vogelfamilie behorend tot de zangvogels, met één geslacht (ca. 24 soorten), inheems in de tropen van de Oude Wereld.

(e)De meeste pitta’s komen in Zuidoost-Azië voor; verder in Australië (3 soorten) en Afrika (2 soorten). Luidruchtige bodem vogels (15—28 cm lengte) met lange poten en een zeer kort staartje, waardoor ze een topzware indruk maken. Ze hebben een enorm gevarieerd en rijk gekleurd verenkleed. Pitta’s leven in dichte bossen, maar ook in meer open landschappen. Het voedsel bestaat uit allerlei bodemdieren, zoals wormen, termieten, kevers, duizendpoten en kleine hagedissen. Zij leven solitair en dulden geen andere pitta’s in hun territorium.

Het nest bevindt zich meestal in een struik en bevat twee tot vijf eieren. Beide ouders bebroeden de eieren en voeren de jongen. De naam ‘pitta’ is een latinisering van een Indiaans woord, dat ‘klein vogeltje’ betekent.

< >