(piste, heeft gepist), zijn water lozen, urineren: ik moet even pissen; (spr.) wie veel drinkt, moet veel pissen; zij dronken een glas, zij pisten een plas, en lieten de zaak zoals die was (gezegd van de Tweede Grote Vergadering, 1717); dat is niet gepist (scherts, ook geprezen), dat is niet gering; het is alsof een engeltje in je mond (op je tong) pist, het is erg lekker; dat is (gaan) pissen, is weg, zoek; buiten de pot pissen, gemeenschap hebben buiten het huwelijk; tegen iemand (aan) pissen, hem verachten, kwalijk bejegenen, vernederen; regenen: het is weer aan het pissen.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk