behorend tot de familie Piperaceae, met ca. 700 soorten kruiden, heesters, of (zelden) bomen, inheems in de tropen. Bloeiwijze: een aar.
Blad met steunblaadjes of met gevleugelde bladsteel. Bloem klein, zonder bloemdek, in de oksel van een bractee; zij is twee-of éénslachtig. Meeldraden meestal 2—6. Vruchtbeginsel bovenstandig, eenhokkig, met twee of meer stempels en één zaadbeginsel. De vrucht is een steenvrucht die zaden bevat met endosperm en perisperm. De bekendste plantensoort is peper (Piper nigrum), een klimplant uit tropisch Azië.P. cubeba (Indonesië) levert de staartpeper: de gedroogde vruchtjes hebben nog een steeltje, en worden soms gebruikt als tonicum en geneesmiddel (urinewegen).
P. betle (Zuidoost-Azië) levert de betelbladeren voor het sirih kauwen, de ‘betelpruim’, die uit het zaad van Areca cathechu, kalk en een betelblad wordt vervaardigd.
Bewoners uit Polynesië bereiden uit de wortels van P. excelsum de kava, een drank die een enigszins bedwelmende werking heeft. Om de fraai getekende bladeren worden b.v. P. ornatum (klimplant, Sulawesi) en P. magnificum (struik, Perú) in kassen gekweekt.