(vroeger: Heijo), hoofdstad van Noord-Korea, 1,5 mln. inw. De oude stad ligt aan de noordzijde van de Taedong en is naar alle zijden uitgebreid.
Tijdens de Koreaanse Oorlog zo goed als verwoest en in Sovjetstijl herbouwd: grijze flats langs brede, met bomen omzoomde boulevards. Arbeiderswijken tussen de fabrieken. De staat is de enige huiseigenaar. De huren zijn zeer laag, maar men mag niet zonder toestemming verhuizen. Vreemdelingen worden doorgaans niet toegelaten. Piongiang is centrum van de zeer gecentraliseerde administratie.
De tien Noord-Koreaanse kranten zetelen alle hier. De industrie omvat twee grote textielfabrieken, suiker, rubber, aardewerk, spoorwegmaterieel, wapens. In de omgeving steenkolenmijnen. Haven is Tsjinnampo. De stad wordt bestuurd door een rechtstreeks gekozen Volksvergadering, die uit haar midden een Volkscomité kiest. Piongiang zou in 1122 v.C. door Chinese vluchtelingen als eerste Koreaanse stad gesticht zijn, maar de oudste resten dateren van 108 v.C. Hoofdstad van een der eerste Koreaanse koninkrijken (4e—7e eeuw).