Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

pil (geneesmiddel)

betekenis & definitie

[Lat.], v./m. (-len),

1. eig. geneesmiddel in de vorm van een balletje, (bij uitbreiding ook) tablet, een capsule, dragee, bestemd om in zijn geheel te worden ingenomen: pillen draaien, maken, pillen slikken, ze innemen; (pregn.) de pil, een verzamelnaam voor die preparaten die worden toegepast als oraal anticonceptiemiddel (orale anticonceptiva); (fig.) dit is een bittere pil om te slikken, dit is een moeilijke taak, opdracht, (ook) dit bericht komt hard aan; de pil vergulden, iets onaangenaams fraai of aannemelijk voorstellen, met mooie woorden iets heel pijnlijks zeggen;
2. iets dat dik, lomp is in zijn soort, m.n. dikke boterham: wat geef je me daar een pil; dik boek.

Pillen wegen gemiddeld 150 mg; 30 mg zware pillen heten granulen, zwaarder dan 500 mg boli (brokken). De klassieke pil, door de apotheker op doktersrecept gemaakt, is vrijwel in onbruik geraakt, omdat het geneesmiddel zelfs bij de meest nauwkeurige arbeid nooit een constante samenstelling en gewicht heeft. Het maken van pillen is zeer arbeidsintensief en dus uitermate kostbaar. Vandaar dat de techniek overgenomen is door de farmaceutische industrie, waar alles geautomatiseerd en gestandaardiseerd is. De kwaliteit is daardoor gegarandeerd, de kosten zijn laag.

< >