(pikeerde, heeft gepikeerd), (overg.)
1. met kleine steekjes stikken, doornaaien: het pikeren van revers bij jassen;
2. (in kantoorboeken enz.) posten met een streepje aanstippen;
3. korte reepjes spek met een lardeernaald inbrengen in een stuk wild of mager vlees;
4. prikkelen, boeien;
5. iemand boos maken, b.v. door stekelige opmerkingen; meestal in het verl. deelw.: gepikeerd zijn, zich beledigd, gekrenkt voelen;
6. kleine zaaiplantjes voor de eerste of tweede maal verplanten, verspenen;
7. (zettechniek) maken van een pikeersel.