v./m. (-en), folterbank, bank waarop men voorheen aangeklaagden door pijniging tot bekentenis of verklaringen trachtte te brengen: iemand op de – leggen; op de – bekennen; (ook fig.).
De pijnbank was een soort tafel, waarop de verdachte vastgebonden werd. Aan beide kanten bevond zich een windas waarmee men de verdachte kon uitrekken, waarbij de ledematen uit de kom getrokken werden. Men gebruikte hierbij ook wel de zgn. gespickte Hasen (gelardeerde haas), een soort rol met pinnen die de verdachte onder het lichaam werd geschoven. Ook andere martelingen werden toegepast: het bestrijken van het uitgerekte lichaam met brandende pek of zwavel, de waterfoltering enz. Ook werden armen en benen wel aan de zijkanten van de pijnbank vastgebonden. Door middel van een stok werden de koorden dan aangedraaid waardoor ze in het vlees sneden tot de beenderen bereikt waren. In Vlaanderen werd de pijnbank in 1794 bij de wet verboden, in de Bataafse Republiek in 1798.
LITT. P.van Heynsbergen, De pijnbank in de Nederlanden (1925).