[Lat.], m. (-en),
1. projectiel in de vorm van een dunne, lichte staaf van hout of een andere stof, in een scherpe punt eindigend, bestemd om met een boog naar een doel geschoten te worden: een koker met pijlen; een bundel pijlen (zinnebeeld van eendracht); (coll.) met pijl en boog gewapend; zo recht als een pijl, kaarsrecht; (zegsw.) als een pijl uit de boog, zeer snel; hij heeft zijn pijlen verschoten, hij weet niets meer te zeggen; nog andere pijlen op zijn boog (of in zijn koker) hebben, nog andere argumenten hebben, nog andere mogelijkheden zien; die pijl is niet uit jouw koker gekomen, die wijsheid heb je niet van jezelf;
2. wat de vorm van een pijl heeft; m.n. teken om een richting aan te duiden: de rijrichting is met pijlen aangegeven;
3. (bij verkorting) vuurpijl;
4. (meetkunde) loodlijn uit het midden van de koorde naar de omtrek.
MILITARIA
De pijl wordt meestal gebruikt om door middel van een boog afgeschoten te worden, een enkele maal ook om geslingerd te worden met de hand. Lichte pijlen schiet men vaak met een blaasroer. De punten van pijlen waren soms in vergif gedoopt. De pijl werd gebruikt voor de jacht, de visvangst en de oorlog; tevens in de sport: boogschieten. Om handvuurwapens te kunnen uitrusten met een gladde, niet-getrokken loop is men aan het experimenteren met metalen pijltjes voorzien van staartvinnen die als projectielen fungeren.
HERALDIEK
Als embleem op wapens wordt de pijl meestal rechtop in het schild geplaatst, de punt naar boven wijzend, de veer (veren) naar beneden. Bekend is de bundel pijlen, oorspronkelijk gevoerd in de klauw van de leeuw op het wapen van de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden, en door Koning Willem I toegevoegd aan de leeuw in zijn Nassau-wapen, nu het wapen van Nederland. Het aantal pijlen in de bundel symboliseerde het aantal verenigde gewesten (nu: provincies). Wanneer een of meer pijlen als embleem op een vlag zijn aangebracht, is de spits gericht op de broek.