Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Peru

betekenis & definitie

(República del Peru), republiek in Zuid-Amerika, begrensd door de Grote Oceaan, Ecuador, Colombia, Chili, Bolivia en Brazilië, 1,3 mln. km2, 17422000 inw. Hoofdstad: Lima.

KLIMAAT

De januaritemperatuur van de Costa is 20 °C, de julitemperatuur 10 °C. Door de koude Perustroom langs de kust komt van juni-okt. mist voor, die soms overgaat in vochtige nevel (garüa). Jaarlijks valt hier minder dan 25 mm neerslag. In grote delen van de Sierra komt een gematigd klimaat voor, in hogere delen een gebergteklimaat. De sneeuwgrens ligt op 5000 m; de hoogste bergen zijn vergletsjerd.

De Selva is een tropisch warm en vochtig gebied: jaarlijkse gemiddelde temperatuur 2435 °C, jaarlijkse gemiddelde neerslag 1900—3100 mm. De hoge Selva heeft zware stijgingsregens door de zuidoostpassaat. De lage Selva is heet (gemiddelde temperatuur 30 °C: neerslag 1500 mm/jaar). flora. Behalve de vruchtbare dalen is de Costa het gebied van de woestijnbegroeiing. De garüa veroorzaakt nog wat schaarse plantengroei. Bij de grens van Ecuador komt een tropische vegetatie voor.

De Sierra heeft een hooggebergtevegetatie. Het plateau de Puna (5000 m hoogte) is een natuurlijk weidegebied. De Selva heeft altijdgroen tropisch regenwoud.

fauna. Knaagdieren, buideldieren en vossen zijn aangepast aan de woestijn. De condor komt hier veel voor.

BEVOLKING

Algemeen

Er zijn 35 % mestiezen, 50 % Indianen, 10 % blanken. Geboortencijfer is 42 %o, sterftecijfer 11 %o. De gemiddelde levensverwachting is voor mannen 56,5 jaar, voor vrouwen 59,6 jaar. Van de bevolking is 60 % jonger dan 20 jaar. De urbanisatiegraad is 61,8 %.

Van de bevolking woont 41 % in de Costa, 50 % in de Siera en 9 % in de Selva. De Costa heeft grote steden en stadsagglomeraties die veel personen uit de Sierra aantrekken. In Lima-Callao woont 25 % van de totale bevolking. In de Sierra wonen m.n. Indianen en mestiezen. Het merendeel van de Indianen spreekt het Quechua; de Aymara Indianen bewonen het gebied om het Titicaca Meer.

In de Selva wonen tientallen stammen (o.a. Pano, Tupi) met verschillen in taal en cultuur. In de Selva Baja liggen de nederzettingen langs de hoge oevers van de grote rivieren; er is één stad, Iquitos. In de Selva Alta liggen de nederzettingen in de dalen. De Costa heeft een sociaal-economisch, politiek en cultureel overwicht op de rest van het land. taal.

Sinds 1975 zijn Spaans en Quechua de officiële talen. De spreektaal van de Indianen in het gebied van het Titicaca Meer is Aymara; verder vele lokale Indianentalen.

godsdienst. Er heerst godsdienstvrijheid. De meerderheid van de bevolking is rooms-katholiek. In de Sierra hebben onderdelen van natuurreligies zich diepgaand met de christelijke gebruiken vermengd.

ONTWIKKELINGSSITUATIE

Het Tupac Amaru-Plan (1977—80) omvat de verbetering van de economische situatie (agrarische hervormingswetten, bevordering van de mijnbouw, bestrijding van de inflatie, het verkrijgen van arbeidsplaatsen, bevordering van de export, beperking van de import). Daarnaast zijn er vele regionale plannen: o.a. het Sierra Plan, waarbij men streeft naar economische en sociale integratie van de Indianen o.a. door bouw van irrigatieprojecten en oprichting van agrarische coöperaties, die aansluiten bij hun eigen comunidades. Om het Lima-Callao-gebied te ontlasten zijn decentralisatieplannen ontwikkeld, waarbij industriële zwaartepunten in provinciesteden zullen komen te liggen.

communicatie. Het aarde-satelliet communicatiestation te Lurin (bij Lima) verbindt Peru via de Intelsat in met de VS en Europa. Er zijn 336400 telefoons. Er zijn 153 radiostations, 23 televisiestations met 45 relaystations. De belangrijkste vanuit Lima verspreide dagbladen (onder staatstoezicht) zijn: La Prensa, El Comercio, Expreso, Correo en La Nueva Cronica.

industrie. De verwerking van primaire produkten (mineralen, suiker, vismeel) beslaat 25 % van de industrie, 50 % omvat consumptiegoederen (levensmiddelen, textiel) en 25 % produkten van de basisindustrie (staal, cement, kunstmest). Het belangrijkste industriële centrum van het land (66 % van het totaal aantal gevestigde industrieën) is het gebied Lima-Callao. Andere belangrijke industriesteden zijn: Chimbote, Chiclayo en Trujillo. Ook in andere steden van de Costa zijn industrieën gevestigd. De overheid streeft naar vermindering van de afhankelijkheid van buitenlandse toeleveringsbedrijven.

In het kader van decentralisatie worden de volgende gebieden industrieel versterkt: Talara, Piura-Bayovar, Pucallpa, Arequipa, Matarani-Tacna, Cuzco-Puno en Iquitos. Chemische industrie wordt uitgebreid, o.a. te Piura waar aardolie verwerkt wordt uit het nabijgelegen gebied. handel. De handelsbalans is negatief. Uitvoer omvat mineralen en metalen (48 %), zeeprodukten (32 %), katoen (5 %), suiker (6 %), koffie (4 %), wol (1 %), olieprodukten (1 %). De invoer omvat machines (25 %), voedsel, dranken, tabak (20 %), metalen en gerede-produkten (10 %), chemicaliën (12 %), voertuigen en transportuitrusting (10 %), hout, pulp, papier (6 %), textiel (4 %), brandstoffen en smeeroliën (3 %), rubber en plastics (5 %).

verkeer. De totale lengte van het wegennet is 46000 km (5000 km geasfalteerd).

De voornaamste verbindingswegen zijn de Pan American Highway (met zijwegen), de verbinding Lima-Cerro de Pasco—Tingo Maria-Pucallpa en de Sierra-route: Lima-La Oroya-Cuzco-Puno-La Paz (Bolivia). De Costa is het enige gebied, dat redelijk ontsloten is. In het midden van Peru bevindt zich de spoorlijn Lima-La Oroya, dat te Galera het hoogste spoorwegstation ter wereld heeft, terwijl het hoogste punt van de spoorweg bij La Cima (4818 m) ligt. Van La Oroya gaat een lijn noordwaarts naar Cerro de Pasco en zuidwaarts naar Huancayo. De lijn Huancayo-Huancavelica is smalspoor (voor mijnbouwprodukten). In het zuiden verbindt het spoor Arequipa Juliaca—Cuzco Puno—Matarani—Mollendo.

De spoorlijnen zijn voor 50 % in bezit van de staat (Enaferperú). Het materiaal is over het algemeen verouderd.

Er zijn twee luchtvaartmaatschappijen: Aero Peru (staatseigendom) en Faucett. Lima heeft een internationale luchthaven: Jorge Chavez. De luchthaven van Iquitos wordt vergroot. De belangrijkste haven is Callao. Inen uitvoer van Peru gaat voor 90 % over de Grote Oceaan. Er zijn 25 zeehavens, 4 rivierhavens, 1 meerhaven (Puno).

Iquitos is een overslaghaven (Atlantische Oceaan). Binnenscheepvaart alleen op de Amazone, Maranon en Ucayali. Kustvaart verzorgt 33 % van het binnenlands vervoer (aardolie).

toerisme. Bij de ontwikkelingsplannen heeft het toerisme hoge prioriteit. Voor natuurliefhebbers (vele nationale parken) en wetenschapsmensen (vele archeologische vondsten: tempels, ruïnes van steden; Spaans-koloniale architectuur ) is Peru van belang. Talloze archeologische vondsten (Inkarijk) maken van dit land één groot openluchtmuseum. De antropologische en archeologische musea zijn wereldberoemd.

STAATSINRICHTING

Bestuur

Peru is een presidentiële republiek. Sedert 1968 is door een militaire junta de volksvertegenwoordiging buiten spel gezet. De president regeert met zijn kabinet van ministers per decreet. De overgang naar een burgerlijke democratische regering is in voorbereiding, daartoe zal de Grond wet (1933) in 1979 worden gewijzigd, waarna elke zes jaren verkiezingen worden gehouden voor een nieuwe president en een nieuwe volksvertegenwoordiging. Kiesrecht hebben alle Peruaanse alfabeten vanaf 21 jaar.

Het land is verdeeld in 23 departementen en de constitutionele prov. Callao. De Grondwet voorziet in een wetgevende macht (Senaat met 45 leden en een Kamer van Afgevaardigden, 145 leden) en een uitvoerende macht (president met een door hem benoemde ministerraad). rechtspraak. Hoogste rechtsinstantie is het Hooggerechtshof met 16 rechters en 1 procureurgeneraal. Daaronder functioneren gerechtshoven (18), rechtbanken in alle departementshoofdsteden, kantongerechten en politierechters. munt. De nationale munteenheid is de sol (S), verdeeld in 100 centavos. De koers was op 15.3.1979 100 S = fl,00 = BF14,60.

onderwijs. Leerplicht 7-16 jaar. Gratis zijn de basisscholen en middelbare staatsscholen. Er zijn vele beroepsopleidingen en middelbare opleidingen. Ook voor volwassenen die het basisonderwijs niet hebben doorlopen, zijn speciale opleidingen. In 1970 was 26 % analfabeet, vooral op het platteland.

defensie.Er is algemene dienstplicht voor 2025 jarigen; eerste oefening twee jaar. Van de 70000 man is 30000 beroeps. Het leger omvat 46000 man (40000 dienstplichtigen), verdeeld over 8 infanteriebrigades, 1 commandobrigade, 2 pantserregimenten, 2 cavalerieregimenten, verder bataljons bergtroepen, parachutisten, artillerie en genietroepen. De paramilitaire nationale politiemacht, de Guardia Civil, omvat 20000 man. De marine heeft 14000 man (inclusief 1000 mariniers) in dienst. De luchtmacht heeft 10000 man tot haar beschikking.

LITT. R.Marett, Peru (1969); P.E.James, Latin America (1969); Area Handbook for Peru (1972); A.Taylor, Focus on South America (1973); Landendocumentatie Peru (nr. 7 Kon. Instituut voor de Tropen, 1977); Statistik des Auslandes: Landerkurzbericht Peru (1978).

GESCHIEDENIS

De oudste sporen van menselijke bewoning die men in Peru heeft aangetroffen, zijn die van vissers en jagers in de kuststreek; van daar is men het hoogland ingetrokken. Ca. 1000 v.C. moet de landbouw tot enige ontwikkeling zijn gekomen, en heeft de bevolking zich in vaste woonplaatsen gevestigd. Gedurende het eerste millennium bloeiden er verschillende culturen, o.a. de Nazca en de Tiahuanaco. Ca.1200 n.C. ontstond het -Inkarijk ten noorden van het meer bij Cuzco: het breidde zich uit over delen van het tegenwoordige Ecuador, waarbij het het rijk Chimu onder de voet liep. Peru, Argentinië en Chili moeten samen een bevolking hebben gehad van ca. 3,5—10 mln.

Koloniale periode. In 1527 arriveerde Francisco Pizarro, samen met zijn twee broers en Diego de Almagro in Peru, aangelokt door verhalen over goud (-eldorado) en aangespoord door de bisschop van Panama. Van 1531-33 onderwierpen zij heel Peru. In 1535 werd Lima gesticht. In 1537-38 kwam Almagro tegen Pizarro in opstand, die in 1541 werd vermoord. In 1544 werd het vice-koninkrijk Peru gesticht (heel Spaans Zuid-Amerika, op de kust van Venezuela na), met Lima als centrum in plaats van de oude Inkahoofdstad Cuzco, gezien het belang van de zeeverbindingen.

Francisco de Toledo voerde ca. 1565 een algehele bestuurlijke reorganisatie door, waarbij de Inka’s gedwongen werden nieuwe dorpen te bouwen (mita’s) en daarin te gaan wonen, onder aan het Spaanse gezag onderworpen districtshoofden (corregidores). Zij werden tevens gedwongen nieuwe gewassen te verbouwen (suikerriet, olijven, wijndruiven en graan) en uit Spanje geïmporteerde schapen, geiten en pluimvee te houden. Deze zeer ingrijpende verstoring van de traditionele eigen landbouw en veeteelt en van de daarbij behorende sociaal-economische organisatie, de ayllu, was een van de oorzaken van de enorme sterfte onder de Indianen (in de eerste 30 jaren vele miljoenen). Andere oorzaken waren de dwangarbeid in de gouden zilvermijnen en de door de Europeanen geïmporteerde ziekten.

In 1780 brak er, onder leiding van Tupac Amaru, een opstand van de Indiaanse bevolking uit ter verbetering van de levensomstandigheden. Deze opstand, die na een jaar werd neergeslagen, wordt gezien als een voorloper van de onafhankelijkheidsoorlogen die in het begin van de 19e eeuw overal in Latijns-Amerika losbarstten. Deze oorlogen werden echter in de eerste plaats gedragen door de creolen (in Zuid-Amerika geboren blanken), en Peru stond aanvankelijk aan Spaanse zijde. In 1817 vielen zelfs koningsgezinde Peruanen Chili binnen, waar J.de San Martin een republiek had gevormd; zij werden echter afgeslagen. San Martin wist vervolgens met een vloot de steden Callao en Pisco te veroveren en in 1821 bezette hij Lima, waar op 18. 7.1821 de onafhankelijkheid werd uitgeroepen. De royalisten bleven echter nog in het bezit van het hoogland.

In 1822 trok San Martin zich terug, waarna door Bolivar en Sucre de Spanjaarden in 1824 definitief werden verslagen bij Ayacucho. Peru werd een onderdeel van Bolivars Groot-Colombia, maar maakte zich daar in 1827 door een opstand van los.

Onafhankelijk Peru. Na de onafhankelijkheid volgden verschillende machthebbers elkaar in snel tempo op, waarbij politieke moorden niet geschuwd werden. De enige periode van rust en vooruitgang was die van president R.Castilla, van 1844—62. Guano en nitraten leverden deviezen op en stelden Castilla in staat de buitenlandse schuld af te lossen. Hij schafte de laatste resten van de slavernij af en voerde een grondwet in. Na zijn dood ontstond grote verwarring, versterkt door corruptie en inflatie.

Daarvan maakte Spanje gebruik om te trachten Peru te heroveren. In 1871 werd een wapenstilstand gesloten, maar pas in 1879 erkende Spanje de onafhankelijkheid van Peru. In dat jaar brak de zgn. Salpeteroorlog tussen Chili en Bolivia uit, waarbij Peru zich aan de zijde van Bolivia in de strijd mengde, hetgeen op een nederlaag uitliep: in 1881 werd Lima door Chili bezet en Peru verloor het hele nitraatgebied, hetgeen praktisch het bankroet van het land betekende. In 1895 kwam met de verkiezing van Piérola enig herstel, hetgeen zich voortzette onder generaal Leguia, president van 1908-12, die zich via een staatsgreep in 1919 opnieuw van de macht meester maakte en met steun van de arbeiders tot 1930 regeerde. In 1920 voerde hij een nieuwe grondwet in, die de positie van de Kerk aanzienlijk verzwakte en die van de Indianen verbeterde.

Met hulp van buitenlands kapitaal werden spoorwegen en haveninstallaties aangelegd en de landbouw verbeterd. Hierdoor was echter op den duur 70 % van de produktie in buitenlandse (vooral Amerikaanse) handen. Dit feit, de corruptie, Piérola’s dictatoriaal optreden en zwakke sociale politiek wekten steeds groter ontevredenheid. In 1931 werd hij door kolonel S.Cerro ten val gebracht.

Sedert 1930 was de door V.R.Haya de la Torre in 1924 in ballingschap opgerichte radicale partij Alianza Popular Revolucionaria Americana (apra) in Peru actief. De apra verzette zich tegen de Noordamerikaanse invloed, streefde naar een federatie van Latijnsamerikaanse landen, verwierp de economische en politieke onderdrukking door de elite, wilde nationalisatie van de welvaartsbronnen en scheiding van kerk en staat en ijverde voor de emancipatie van de Indianen. Aanhangers van deze eerste grote volkspartij waren voornamelijk jonge mensen uit de middenklasse. Zij voerden een actieve oppositie tegen het bewind van resp. O.Benavides (1933-39) en M.Prado (1939-45). In 1945 was de apra bereid de officiële hervormingsgezinde kandidaat J.L.Bustamante te steunen.

Enkele APRA-leden namen deel aan de regering tot deze, mede daarom, in 1948 omver werd geworpen door generaal M.L.Odria, die in 1950 tot president werd gekozen. Odria steunde vooral op het leger, de fabrikanten en de fascistische Union Revolucionaria, terwijl de particuliere kranten achter hem stonden. Zowel de communistische partij als de apra werden verboden. Van 1956—62 was M.Prado wederom president, en werd de apra weer toegelaten. Bij de verkiezingen van 1962 won Haya de la Torre met een zeer kleine meerderheid van F.Belaunde Terry. Het leger, zeer anti-APRA, verklaarde de verkiezing ongeldig, pleegde een staatsgreep en stelde een militair interimbewind in onder generaal R.Perez Godoy.

Bij de verkiezingen van 1963 won de gematigd progressieve Belaunde Terry met een kleine meerderheid van Haya de la Torre. Belaunde vaardigde een Wet op de Landhervorming uit, die echter nauwelijks effect had.

In 1968 volgde een militaire staatsgreep onder generaal J.Velasco Alvarado, die een militaire junta instelde. Deze wilde een einde maken aan de buitenlandse afhankelijkheid en de macht van de oligarchie, en had daartoe een geheel eigen Peruaans ontwikkelingsmodel voor ogen, dat noch communistisch, noch kapitalistisch zou zijn. De hoekstenen van Velasco’s beleid werden gevormd door een grootscheepse landhervorming, nationalisatie van de strategische economische sectoren en een vergaand systeem van winstdeling en arbeiderszelfbestuur. Van 1968—74 werd een hiertoe strekkende wetgeving doorgevoerd, terwijl een aantal grote, voornamelijk Amerikaanse, bedrijven werd onteigend, waardoor de relatie met de VS aanzienlijk verkoelde. Tevens werden betrekkingen aangeknoopt met de socialistische landen. Tot 1973 konden de hervormingen worden doorgevoerd zonder dat de economische groei werd aangetast.

De internationale oliecrisis, en de daardoor stijgende invoerprijzen veroorzaakten echter vanaf 1973 een nijpend deviezentekort en inflatie. De situatie werd nog verergerd door dalende prijzen op de wereldmarkt voor koper en suiker, en het verdwijnen van de ansjovisscholen voor de kust van Peru, de basis van de Peruaanse vismeelindustrie, en door de bevriezing van de Amerikaanse financiële hulp. Uitgebreide bezuinigingsmaatregelen leidden tot stijgende werkloosheid en daling van de reële lonen. Toenemende sociale onrust was het gevolg, waarbij zich de situatie wreekte dat slechts een vijfde van de landloze boeren had kunnen profiteren van de landhervorming, de industriële hervormingsmaatregelen op grote schaal waren ontdoken, en de revolutie van boven af opgelegd was geweest, zonder algehele mobilisatie van de bevolking. Op 29.8.1975 werd Velasco door een geweldloze coupe af gezet door het hoofd van de strijdkrachten, tevens premier, Morales Bermudez. Hij vormde een (militaire) regering van gematigde technocraten.

Zij streefden naar een orthodox stabiliseringsbeleid. Mede op aandrang van het International Monetary Fund werden de vrijheden voor het particuliere bedrijfsleven vergroot, de sol gedevalueerd en de voedselsubsidies stopgezet. Toen daarop straatrellen uitbraken, werd de noodtoestand afgekondigd; sinds 1976 werden de hervormingsmaatregelen steeds verder teruggedraaid en werd de onderdrukking van linkse kritiek verscherpt. In juni 1978 werden voor het eerst sinds twaalf jaar algemene verkiezingen gehouden, die werden gewonnen door rechtse partijen, waaronder de apra, die het radicalisme had afgezworen. De constitutionele vergadering moet voorbereidingen treffen voor de terugkeer naar een burgerregering in 1980.

LITT. J.Basadre, Historia de la República del Peru (10 dln. 1961-64; 5e dr.); F.B.Pike, The modern history of Peru (1967); P. Vargas, Historia general del Peru (1967); F.Bourricaud, Power and society in contemp. Peru (1970); F.la Mond Tullis, Lord and peasant in Peru (1970); R.Punaruna-Letts, Pérou: révolution socialiste ou caricature de révolution? (1971); C.Delgado, Problemas socialesen el Peru contemperaneo (1971); D.A.Sharp (red.), U.S. foreign policy in Peru (1972); A.F.Löwenthal, The Peruvian experiment (1975); D.Chaplin, Peruvian nationalism; a corporatist revolution (1976), H. F.Dobyns en P.L.Doughty, Peru, a cultural history (1976).

CULTUUR

Bouwkunst Inkarijk; zie-koloniale stijl.

litteratuur. Voor de verovering van Peru door de Spanjaarden was er bij de Inka’s al sprake van een rijke litteraire traditie. Deze bestond vooral uit poëzie en legenden die mondeling overgeleverd werden. Sindsdien is deze litteratuur blijven voortbestaan, maar ze is pas aan het begin van de 20e eeuw opgetekend. De litteratuur in het Spaans begon in de 16e eeuw.

Aanvankelijk verschenen er alleen kronieken en verslagen over de verovering en over de door de veroveraars aangetroffen Indiaanse beschaving. De eigenlijke litteratuur begon zich pas te ontwikkelen toen de kolonie zich al enigszins ontwikkeld had: in de 17e eeuw. De enige belangrijke auteur uit die tijd was de satiricus Juan del Valle Caviedes, maar zijn scherpe gedichten over het koloniale leven mochten niet gedrukt worden en verschenen pas en ook toen nog onvolledig in 1873.

Na de onafhankelijkheid veranderde er weinig in de Peruaanse litteratuur. Het enige originele werk was dat van Ricardo Palma. Aan het begin van de 20e eeuw ontstond onder invloed van Gonzalez Prada en vooral van diens leerling Mariategui een radicale intellectuele beweging, waaruit in het begin van de jaren twintig een sterk realistische litteratuur met een duidelijk engagement voortvloeide: het eerst op het gebied van de poëzie, m.n. in het werk van César Vallejo. Zijn invloed is bepalend geweest voor de verdere ontwikkeling van de poëzie, zoals blijkt uit het werk van Alejandro Romualdo en Javier Heraud. In de vertelkunst leidde de radicalisering van de intellectuelen tot het ontstaan van het indigénisme. Belangrijke auteurs die zich met het Indiaanse probleem bezighielden, waren Ciro Alegria en José Maria Arguedas.

Vanaf de jaren vijftig werd de Peruaanse vertelkunst sterk beheerst door een groep schrijvers die vooral over het leven in de stad schreven. De veranderingen die zich in de Peruaanse maatschappij voltrokken (vooral de trek van de boeren naar de stad, op zoek naar werk) werden op de voet gevolgd door de litteratuur. De nieuwe thema’s werden het leven in de krottenwijken, de verpaupering van de middenklasse, de werkeloosheid, de woningnood. Belangrijke vertegenwoordigers van deze groep zijn Martin, Reynoso, Gutiérrez, Ribeyre, Etchenique. De bekendste romanschrijvers uit de jaren zeventig zijn Mario Vargas Llosa, een veel vertaald en technisch zeer geavanceerd auteur, wiens thematiek beheerst wordt door sex en geweld, en Manuel Scorza, die weer de grote traditie van de Indiaanse roman heeft opgevat.

LITT. L.A.Sanchez, La literatura peruana (196566); E.M.Aldrich, The modern short story in Peru (1966); G.Angeles Caballero, Literatura peruana (1969).

Muziek. Zie Indiaanse muziek, Zuid-Amerika.

< >