m. (-’s), auto voor vervoer van personen.
personenbelasting, v., in België sinds de fiscale hervorming van 1962 de belasting op het inkomen van personen die in het rijk hun woonplaats of de zetel van hun vermogen hebben.
De personenbelasting wordt geheven op de bedrijfsinkomsten, de inkomsten uit onroerende goederen, uit roerende goederen en kapitalen, en de zgn. diverse inkomsten. Bij deze laatste dienen vooral de winsten of baten vermeld te worden, gehaald uit bijzondere of toevallige prestaties en speculaties, alsmede, binnen vastgestelde grenzen, de winsten op verhandelingen van onbebouwde gronden. Meerwaarden mogen in enkele gevallen worden afgetrokken om afzonderlijk tegen een vast tarief, meestal 15 %, soms 30 %, te worden belast. De inkomsten van beide echtgenoten worden samengevoegd, maar met de mogelijkheid van een beperkte aftrek. De totale belasting mag echter niet meer dan 50 % bedragen. Er zijn belangrijke verminderingen (van 5—100 %) voor gezinslasten. De personenbelasting wordt reeds gedeeltelijk geïnd in de loop van het jaar waarin de inkomsten worden verwezenlijkt via bedrijfsvoorheffing, roerende en onroerende voorheffing.