o., (internationaal strafrecht) beginsel dat de persoon, m.n. de nationaliteit van de dader, aanknopingspunt is voor de toepasselijkheid van het strafrecht, en niet de plaats waar het strafbaar feit begaan is.
Gevallen waarin het personaliteitsbeginsel van toepassing is, betekenen een uitbreiding van de machtssfeer van de staat welks nationaliteit de dader heeft. (Men spreekt daarom ook wel van actief nationaliteitsbeginsel). Het Ned. strafrecht claimt zulk een uitbreiding slechts ten aanzien van een gering aantal in art.5 WStr speciaal genoemde feiten. Het doel ervan is de bescherming van gewichtige Ned. belangen, zoals bij misdrijven tegen de veiligheid van de staat. Een tweede groep gevallen waarin het Ned. strafrecht toepasselijk is op strafbare feiten die buiten Nederland door Nederlanders zijn begaan, vormen feiten die naar Ned. recht misdrijven zijn en die tevens strafbaar zijn gesteld in het land waar zij zijn gepleegd. In deze groep gevallen hangt de strafbaarstelling samen met het uitleveringsverbod van eigen onderdanen. Het Belg. WSv. kent in zijn voorafgaande titel een analoge regeling. territorialiteitsbeginsel.