Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

pensioenregeling

betekenis & definitie

v., in België inzake de vestiging en het geldend maken van een pensioenaanspraak. De pensioenregeling is vastgelegd in het KB nr. 50 van 24.10.1967, sindsdien herhaaldelijk aangevuld of gewijzigd,

1.voor rustpensioenen ten voordele van de werknemers die in België te werk gesteld zijn geweest ter uitvoering van enige arbeidsovereenkomst behalve die waardoor de werknemers in aanmerking komen voor een van de pensioenregelingen vastgesteld bij of krachtens een wet, een provinciaal reglement of door de Nationale Maatschappij van Belg. Spoorwegen;
2.voor uitkeringen bij overlijden ten voordele van de weduwen der werknemers waarvan sprake onder

Voor de toepassing van het KB nr. 50 worden met werknemers gelijkgesteld de beroepsjournalisten en al de personen tot wie de toepassing van de besluitwet van 28.12.1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt uitgebreid sociale zekerheid.

Vóór het inwerkingtreden van het KB nr. 50 waren de werknemers uit de privé-sector, op het stuk van pensioenen, onderverdeeld in vier categorieën, m.n. de arbeiders, de bedienden, de mijnwerkers en de zeevarende onder Belg. vlag. Voor elk van deze categorieën gold een afzonderlijke pensioenregeling. AI deze bepalingen zijn opgeheven, doch blijven verder de pensioenen beheersen die daadwerkelijk en voor de eerste maal vóór 1.1.1968 ingaan (art. 75 § 3 KB no. 50). A contrario is het KB no. 50 van toepassing voor de pensioenen die metterdaad en voor de eerste maal ingaan ten vroegste op 1.1.1968, d.i. op de eerste dag van de maand volgend op deze tijdens welke de belanghebbende het aanvraagt en ten vroegste, hetzij de eerste dag van de maand volgend op deze tijdens welke hij de normale pensioenleeftijd bereikt: 65 of 60 jaar naargelang het een man of een vrouw betreft, hetzij de eerste dag van de maand welke de belanghebbende heeft gekozen wanneer hij verkiest dat dit pensioen zou ingaan binnen de periode van vijf jaar vóór de normale pensioenleeftijd, in welk geval het met 5 % per jaar vervroeging verlaagd wordt.

Wat het overlevingspensioen betreft, en voor zover de aanvraag ingediend wordt binnen de twaalf maanden na het overlijden van de echtgenoot, gaat dit pensioen in op de eerste dag van de maand tijdens welke de echtgenoot overleden is zo hij bij zijn overlijden nog geen pensioen genoot, en op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke de echtgenoot overleden is, zo hij reeds een pensioen genoot bij zijn overlijden. Het gaat evenwel ten vroegste in op de eerste dag van de maand die volgt op deze tijdens welke de weduwe 45 jaar wordt, tenzij zij het bewijs levert van een blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 % dat zij een kind ten laste heeft, of dat haar echtgenoot gedurende ten minste 20 jaar gewoonlijk en hoofdzakelijk als ondergronds mijnwerker te werk gesteld is geweest.

Het rustpensioen wordt berekend zowel in functie van de loopbaan van de werknemer als van de brutolonen die hij in de loop daarvan verdiend heeft en die op zijn individuele rekening moeten worden gebracht en van de hem toegekende fictieve of forfaitaire lonen; er wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van de brutolonen dat het maximumbedrag voorzien voor de inhouding der pensioenbedragen overtreft. Indien de echtgenoot voor de ingangsdatum van zijn rustpensioen overleden is, is het overlevingspensioen gelijk aan 80 % van het bedrag van het rustpensioen dat aan de echtgenoot zou toegekend geworden zijn. Evenwel wordt voor ieder jaar gewoonlijke en hoofdzakelijke tewerkstelling vóór 1955, dat in aanmerking kan genomen worden voor de berekening van het rustpensioen, rekening gehouden met een forfaitair loon van BF85000. Het KB nr. 50 omvat verder talrijke bepalingen m.b.t. de berekening van rusten overlevingspensioenen, aanpassingsuitkeringen, de financiering, de oprichting van een Rijksdienst voor werknemerspensioenen, waarvan de inrichting en de werking bij KB geregeld worden. De arbeidsrechtbank doet uitspraak over de geschillen omtrent de rechten die voortvloeien uit het KB nr. 50 van 24. 10.1967, dat door een uitvoeringsreglement uitgevaardigd bij KB van 21.12.1967 (92 artikelen), aangevuld wordt. Deze reglementering werd sindsdien gewijzigd door wetten en koninklijke besluiten o. m. de wet van 24.6.1969 tot verhoging van de werknemerspensioenen, het KB van 3.12.1970, de wet van 28.3.1973, en tal van koninklijke besluiten tot vaststelling van herwaarderingscoëfficiënten.

Bovendien heeft de wet van 30.3.1976 betreffende de economische herstelmaatregelen het brugpensioen ingevoerd, waarvoor in aanmerking komen de werknemers van 60 jaar oud of meer wanneer het om mannen gaat, en van 55 jaar oud of meer wanneer het om vrouwen gaat. Dit brugpensioen wordt verleend tot op de leeftijd van 65 of 60 jaar, naar gelang het mannen of vrouwen betreft. De personen die het brugpensioen genieten worden voor de toepassing van de sociale wetgeving gelijkgesteld met werklozen die werkloosheidsuitkeringen genieten. De KB van 30.4, 28.5., 5.7.1976 hebben de uitvoering van die wet doorgewerkt.

< >