hoofdstad van de Chinese Volksrepubliek. Peking heeft met omgeving de status van provincie, 17000 km2, 7,5 mln. inw. (5 mln. in de stad).
Vroeger m.n. verzorgende industrie en handwerk (email, lakwerk), maar in het kader van de industrialisatie zijn grote ijzeren staalbedrijven, machine-en textielfabrieken ontstaan. Verder auto-onderdelen, elektroapparatuur en mijnbouwinstallaties, chemische industrie. Peking is China’s grootste spoorwegcentrum, tevens centrum van het Chinese luchtverkeer. De plattegrond dateert uit de 13e eeuw: een binnenstad met het oude keizerlijke paleis (thans museum), regeringsgebouwen en tempels, en een buitenstad, de handelswijk. De omwalling van het oude keizerlijke paleis (de Verboden Stad) is nog geheel intact, van de ommuring van de Keizerlijke Stad, de residentie van de hofhouding, staat nog alleen de Poort van de Hemelse Vrede (Tien an Men) overeind. Ten zuiden van deze poort loopt de hoofdverkeersader, Tsjang an Jie, van Peking.
Voor de Tien an Men vinden bij plechtige gebeurtenissen vaak massademonstraties plaats. Nieuwe gebouwen sluiten aan op de oude bouwstijl. Belangrijkste nieuwbouw vormen de rijksuniversiteiten, een grote congreszaal, het nieuwe hoofdstadion en omvangrijke woonwijken met hoogbouw, verder het parlementsgebouw en een rijksmuseum voor archeologie.
LITT. O.Cail, Guide de Pékin (1973).
Geschiedenis
Van oudsher loopt door het gebied van het huidige Peking de verbindingsroute tussen de Noordchinese laagvlakte en het bergachtige noordoosten. Ten zuidoosten van het huidige stadscentrum lag al in de tijd van de Strijdende Staten de hoofdstad van de staat Jèn. Deze stad werd in 936 tweede hoofdstad van de Liau-dynastie van de Khitan, onder de naam Nan-tsing (Zuidelijke Hoofdstad) of Jèn-tjing. De Tjin-dynastie van het veroveraarsvolk der Zjoe-tjen vergrootte de stad aanzienlijk en maakte haar tot rijkshoofdstad onder de nieuwe naam Tsoeng-toe (Centrale Hoofdstad). De Mongolen vernietigden Tsoeng-toe en bouwden in 1261 een nieuwe hoofdstad iets noordelijker; Tatoe, in het westen bekend onder Marco Polo’s benaming Chan-balig (Stad van de kan).
Van 1261—1368 was Ta-toe hoofdstad van de Mongoolse Juandynastie. Onder de Ming was aanvankelijk Nanking hoofdstad; Ta-toe werd nu Péi-p’ing (Noordelijke Vrede) genoemd. In 1421 verplaatste keizer Joengle de hoofdstad om strategische redenen naar Péip’ing, dat sedertdien Peitjing (Noordelijke Hoofdstad) heette. De stad werd nu sterk uitgebreid in zuidelijke richting, terwijl in het noorden het paleizencomplex werd gebouwd. In 1644 werd Peking ingenomen door de boerenopstandelingen onder leiding van Li Tse-tsj’eng. Zij werden verdreven door de Mantsjoes, die daarop de hoofdstad van hun nieuwe dynastie, de Tjing, in Peking vestigden.
Europeanen, die de stad in de 18e eeuw bezochten schatten de bevolking op enkele miljoenen; zij waren vol lof over de overheidszorg voor de voedselvoorziening en over de orde en veiligheid. In 1860 werden de eerste Europese ambassades in Peking gevestigd in een speciaal daarvoor gereserveerd stadskwartier. Deze wijk werd in 1900 bijna twee maanden lang belegerd door de Boxer-opstandelingen; Peking werd daarop door een internationale Europese legermacht ingenomen. In 1911 werd de stad hoofdstad van de Chinese Republiek, maar in 1928 werd de regering in Nanking gevestigd, waarop Peking van 1928-49 opnieuw de naam Péi-p’ing droeg. Van 1937-45 was de stad in handen van Japan, in 1949 werd zij hoofdstad van de Volksrepubliek China.