Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

peen

betekenis & definitie

v./m. (penen), (Daucus carota), voedingsgewas, waarvan de geel tot rode penwortel als groente wordt gebruikt: hutspot van uien en als groente veelal peentjes genoemd: bij vis eet men peentjes; ergens de peentjes opscheppen, veel drukte maken; lust je nog peentjes?, dat is me ook wat moois; peentjes zweten, sterk transpireren.

De peen komt in heel Europa in het wild voor. Het is een tweejarig gewas, dat het eerste jaar de vlezige penwortel vormt en, wanneer deze niet wordt gerooid, het tweede jaar een bloeiwijze met zaad. De wortel is vooral van waarde door zijn hoog gehalte aan vitamine A. Voorts bevat hij aanzienlijke hoeveelheden vitamine B en C. De wortel is een van de belangrijkste vollegrondsgroenten. Men kent twee groepen: fijne peen (bospeen en waspeen) en grove peen (winterpeen).

De fijne peen wordt voor een klein deel onder glas geteeld en komt in mei-juni als bospeen op de markt. De vollegrondsteelt van fijne peen is veel belangrijker. Gezaaid wordt van begin mrt.-begin aug.; geoogst wordt van juni-nov. De laat gezaaide vollegrondspeen wordt voor een groot deel in het najaar met stro ondergedekt en na de winter geoogst. Voor de teelt van fijne peen in Nederland gebruikt men uitsluitend de rassen Amsterdamse Bak en Nantes. Het areaal fijne peen bedroeg in 1977 2296 ha.

De handelsproduktie bedroeg 130 mln. kg, in hoofdzaak betrekking hebbend op gewassen fijne peen (waspeen). Een deel van de produktie wordt geëxporteerd voor de industrie en verse markt naar België, BRD en Frankrijk. De verwerkende industrie in Nederland toont een steeds grotere belangstelling voor de fijne peen, die gesteriliseerd wordt. De winterpeen levert een veel zwaardere grovere wortel. De produktie hiervan is in hoofdzaak bestemd voor industriële verwerking (drogen). Ras: Flakkese. In België werd in 1976 ca. 2100 ha met tuinwortelen beteeld, wat ca. 421001 peen opleverde.

< >