(ook: Pauli-verbod, uitsluitingsprincipe van Pauli), door W.Pauli in 1925 opgestelde regel die zegt dat in een quantum-mechanisch systeem bestaande uit identieke, onafhankelijke fermionen (meestal elektronen), er niet meer dan een fermion in een bepaalde toestand voor kan komen. De beweging van de elektronen in een atoom kan beschreven worden alsof ze zich in een gemeenschappelijk potentiaalveld bewegen, waarbij mag worden afgezien van de wisselwerking tussen de elektronen onderling.
Het potentiaalveld, dat elk elektron ondervindt, is enerzijds afkomstig van de wisselwerking van het beschouwde elektron met de atoomkern, anderzijds van de wisselwerking tussen de elektronen. Een analoge situatie wordt gevonden bij het elektronengas in een metaal, waarbij men de elektronen als onafhankelijk van elkaar, in een gemeenschappelijk potentiaalveld bewegend, kan beschrijven. Bij het doorrekenen van een dergelijk systeem behoeft men alleen de mogelijke golffuncties van één enkel elektron in het gegeven veronderstelde potentiaalveld te berekenen. Op deze manier vinden we voor elk elektron uit het systeem een stelsel mogelijke toestanden: Ψ1 Ψ2, ..., Ψn. Het Pauli-principe zegt dat er niet meer dan één elektron in zo’n toestand mag voorkomen. Het Pauli-principe ligt ten grondslag aan de Fermi-Diracstatistiek. Tevens kan men ermee de schillenstructuur van het atoom en daardoor het periodiek systeem begrijpen.