Jean, Frans criticus en schrijver, *2.12. 1884 Nîmes, ♱9.10.1968 Boissise-la-Bertrand. Paulhan was leraar op Malagasië, waar hij een aantal inlandse gezegden en liederen verzamelde, die hij vertaalde en van commentaar voorzag: de Hainteny mérinos (1912).
Hij publiceerde vóór de Eerste Wereldoorlog artikelen over het wezen en de functie van de taal in het door hem opgerichte tijdschrift Le Spectateur. In 1920 werd hij redactiesecretaris van de Nouvelle Revue Française. Van 1925-40 was hij hoofdredacteur, sinds 1953 opnieuw met Marcel Arland. In de Tweede Wereldoorlog richtte hij illegaal het tijdschrift Lettres Françaises op. Zijn invloed in de Franse litteratuur was door deze sleutelpositie zeer groot; hij heeft vele (debuterende) schrijvers gestimuleerd. In zijn essays behandelt Paulhan het ‘verraad van de taal’, het wantrouwen van de schrijver tegenover de taal die niet in staat is zijn bedoelingen getrouw weer te geven. Werken: korte teksten: Jacob Cow le pirate (1921), Le pont traversé (1921), Aytré (1926), La guérison sévère (1927), Petit guide d’un voyage en Suisse (1947); essays: Entretien sur des faits divers (1930), Les fleurs de Tarbes (1941), Clef de la poésie (1944), De la paille et du grain (1948), Les causes célèbres (1950), Petite préface à toute critique (1951), Lettre aux directeurs de la Résistance (1952), La preuve par l’étymologie (1953), L’aveuglette (1953), Bracque le patron (2e dr. 1952), L’art informel (1962), Progrès en amour assez lents (1968).
LITT. F.P.M.Jouhandeau e.a., Portrait de J.Paulhan (1957); J.Paulhan-nummer Nouvelle Revue Française (mei 1969); E.Ionesco, J.Paulhan (1971).