(paste, heeft gepast),
I.(overg.)
1. afpassen, nauwkeurig afmeten, m.n. met behulp van een passer: en meten; (zegsw.) met en meten wordt veel tijd versleten, veel tijd gaat verloren met nutteloze voorbereidingen;
2. juist zoveel betalen als men moet: kun je het niet passen ?;
3. zo voegen en schikken dat iets geplaatst wordt zoals vereist of gewenst is: ik heb die buizen in elkaar gepast; aan elkaar passen;
4. van pas maken; (een kledingstuk) aantrekken (zichzelf of een ander) om te zien of het goed zit, de juiste maat heeft: een nieuwe jurk passen; (zegsw.) ergens een mouw aan weten te passen, een moeilijkheid weten op te lossen;
II. (onoverg.)
1. (kaartspel) zijn beurt om te bieden of te vragen laten voorbijgaan: ik pas; (ook oneig.) ik doe het niet, ik dank er voor;
2.acht geven: pas op je portemonnee; op de kleintjes -, zuinig zijn, (ook) op kleinigheden letten en daarmee zijn voordeel zien te doen; op zijn tellen -, acht geven op wat men doet; op zijn zaken -, daar goede zorg voor dragen; op zijn woorden passen, wel bedenken wat men zegt; op zijn tijd -, zorgen dat men op de bepaalde tijd vertrekt, ergens komt, iets doet;
3.zorgen dat iets al of niet gebeurt: ik pas er wel (voor) op dat ik geen valse opgaven doe;
4. toezicht houden op iemand of iets, ervoor waken: op de kinderen passen; op het huis passen, nl. als de bewoners tijdelijk afwezig zijn; op zichzelf kunnen zelfstandig kunnen optreden, geen hulp nodig hebben;
5. van pas zijn, nauwkeurig sluiten, juist zo zijn als het wezen moet: die kleren mij, zitten mij juist goed; dat past als een bus, precies; (spr.) wie de schoen past, die trekke hem aan, wie zich schuldig weet, houde het zich voor gezegd; er is geen pot zo scheef, of er past wel een deksel op, m.n. gezegd van een lelijk iemand die nog wel een levenspartner vindt; fig.: dat past niet in zijn systeem, kan er niet goed ingevoegd worden;
6. (bij iets anders of bij elkaar) behoren, overeenstemmen: zo’n tas past niet bij die kleding; die mensen niet bij elkaar, stemmen niet genoeg overeen; dat past als een tang op een varken, helemaal niet;
7. betamen: het past niet zo te spreken.