v./m. (-n), neonatus, ben. voor het kind tijdens de eerste maand na zijn geboorte.
In de verloskunde en de kindergeneeskunde wordt de neonatale periode verdeeld in de eerste week en de volgende drie weken, d.i. het onderscheid tussen de vroeg-neonatale en de laat-neonatale periode. De sterfte in de eerste week na de geboorte is hoger dan die in de rest van de eerste levensmaand, vandaar dat extra zorg van arts en verloskundige noodzakelijk is. De aanpassing van de pasgeborene aan zijn nieuwe situatie betreft allereerst de temperatuurregulatie. Daarom wordt tegenwoordig de vernix caseosa (de vettige stof die de huid van de pasgeborene bedekt) niet meer afgewassen. De temperatuurregeling is nog niet volledig aangepast en dat geldt wel in het bijzonder voor de te vroeg geborene. Enkele dagen na de geboorte kan er een normale geelzucht van de pasgeborene optreden die het gevolg is van onrijpheid van de lever.
Goede voeding, bij voorkeur borstvoeding, is van groot belang. Vroeger werd niets gegeven tot 24 uur na de geboorte. Tegenwoordig wordt, vooral bij vroeggeboorte, spoedig met voeding begonnen om het grote gevaar van tekort aan bloedsuiker op te vangen (dysmaturiteit). De pasgeborene kan tijdens de geboorte een moeilijke periode hebben doorgemaakt, wanneer door een te lange duur van de baring zuurstofnood is opgetreden. Stoornissen bij de pasgeborene kunnen het gevolg zijn van aangeboren afwijkingen, die bij 1-2 % van de pasgeborenen voorkomen. Vandaar dat een algeheel lichamelijk onderzoek van de pasgeborenen noodzakelijk is.
De pasgeborene die bijzondere zorg behoeft, wordt steeds vaker behandeld in een team waar de speciaal opgeleide kinderarts voor pasgeborenen (perinatoloog) een steeds belangrijker plaats inneemt. Men heeft in gespecialiseerde universiteits-en in enkele grote klinieken de beschikking over beademingsapparatuur, optimale couveuse en biochemische correctie van zuurstof, suiker en andere tekorten.