Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

parodie

betekenis & definitie

[Gr. paroidia, bijzang], v. (-dieën),

1. komische nabootsing van een letterkundig werk waarbij taal en stijl min of meer behouden blijven: het effect van de berust op de spanning tussen de vormgeving en het voorgestelde;
2. (oneig.) bespotting: een van de gerechtigheid.

Bekende voorbeelden van parodieën uit de wereldlitteratuur zijn de Batrachomyomachia (5e eeuw v.C.; De kikvorsenen muizenstrijd), een komische navolging van de Ilias, de parodie van Aristofanes op Euripides, Cervantes’ Don Quichote, een parodie op de Amadisen Palmerijnromans, en Nicolais Freuden des jungen Werther (1775). In de Ned. litteratuur waren de geuzenliederen vaak parodieën op rooms-katholieke liederen, zoals ook van verscheidene van Vondels hekeldichten gelijktijdige parodieën bestaan. De storm (1912) naar Shakespeare, en Herscheppingen (1926) naar Ovidius, beide van Charivarius, Dieuwertje Diekema (1946) van K.Stip, een parodie op Werumeus Bunings Maria Lecina (1932), zijn parodieën uit de nieuwere tijd. Bekend zijn ook de Grassprietjes (1886) van Van Eeden, Julia (1885) van Kloos en Verwey, Braga redivivus (1890; op de poëzie van de Tachtigers) van Van Hall, de Parodieën (2 dln. 1918—19) en Prikkelidyllen (3 dln. 1926—30) beide van C.Veth, Parodieën (1931) van H.Laman Tripde Beaufort, Vijf variaties op een misverstand (1950) van K.Stip en Twee emmertjes water halen van M. van der Plas (dat ook enkele muzikale parodieën bevat).

LITT. P.H.Schröder, Parodie in de Ned. letterkunde (diss. 1934); H.R.Schatten (red.), Scharf geschossen (1968).

< >