(alternatieve naam: Fabaceae), plantenfamilie, behorend tot de klasse Dicotyledones, ruim 400 geslachten (ca. 10000 soorten) omvattend, die over de hele wereld verspreid voorkomen. De Papilionaceae vormen te zamen met de Caesalpiniaceae en de Mimosaceae de Leguminosae (soms worden de Leguminosae als deel van de orde Rosales opgevat).
Het zijn bomen, heesters, lianen of kruiden (verreweg de meeste houtige vertegenwoordigers van deze familie komen voor in de tropen). Blad enkelvoudig geveerd of handvormig samengesteld, met steunblaadjes. Bloemen in trosvormige bloeiwijzen, zygomorf, 2-slachtig, met 5 vergroeide kelken 5 kroonbladeren. De twee voorste kroonbladeren door de zijdelingse (zwaarden of alae) deels bedekt, en vaak vergroeid (tot kiel of carina). Het achterste kroonblad is het buitenste, vaak ook het grootste (vlag of vexillum). Meeldraden 10 of 9, in 1 krans, vrij of vergroeid.
Vruchtbeginsel bovenstandig, 1-hokkig, met 1 placenta langs de buiknaad en met 1 tot vele zaadbeginsels (alternerend, op een rij). Eén stijl. Vrucht een peul. Papilionaceae of vlinderbloemigen zijn van zeer grote economische betekenis (eiwitrijk voedsel, vet, hout, verfstoffen, medicinaal, groenbemesters, sierplanten enz.). Voorbeelden: Abrus, Arachis, Astragalus, Crotalaria, Cytisus, Dalbergia, Derris, Desmodium, Erythrina, Genista, Glycyrrhiza, Indigofera, Laburnum, Lathyrus, Lonchocarpus, Lotus, Lupinus, Medicago, Myroxylon, Ononis, Phaseolus, Physostigma, Pisum, Psoralea, Pterocarpus, Robinia, Sarothamnus, Sophora, Trifolium, Vicia, Wisteria.