Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

panter

betekenis & definitie

m. (-s), (ook: luipaard), Panthera pardus, een zoogdiersoort uit de familie katachtigen, inheems in Afrika en Azië.

De panter is een van de meest verspreide grote zoogdieren; het verspreidingsgebied strekt zich uit van Kaap de Goede Hoop tot in Korea en Java. Het dier behoort tot de kleinere vormen onder de grote katten. Het kleurenpatroon en de afmetingen variëren sterk over het verspreidingsgebied (tot 1,50 m lang plus een staart van 90 cm). Panters zijn slank en krachtig gebouwd en bewegen zich gemakkelijk in bomen, dit in tegenstelling tot leeuwen en tijgers. De huid is gevlekt, waarvan zelfs bij zwarte panters onder een bepaalde lichtval duidelijke resten te zien zijn. Zwarte panters, die o.a. in Malakka en Thailand voorkomen, zijn melanistische vormen; ook bij andere katten komen die voor (o.a. serval, jaguar).

Panters voeden zich met middelgrote en kleine prooi zoals hoefdieren (antilopen), apen, knaagdieren. De prooi wordt veelal in een boom in een takvork bewaard als bescherming tegen aaseters als hyena’s en gieren. Panters zijn voornamelijk bosdieren of ten minste bewoners van dichte vegetatietypen; de prooi wordt vaak vanaf een boomtak besprongen. Ook voor de mens kunnen panters gevaarlijk worden; ‘man-eaters’ zijn in India nogal eens voorgekomen. Voor de boer kan de panter een belangrijke bondgenoot zijn, o.a. door het kort houden van bosvarkens en bavianen; afschot (mede vanwege de kostbare pels) heeft daarom tot onvoorziene schade geleid. In veel gebieden is de panter al zeldzaam geworden; door zijn verborgen leefwijze schatte men de aantallen kleiner dan zij werkelijk zijn.

Niettemin is de panter een zeer belangrijk natuurbeschermingsobject. Zij aarden goed in dierentuinen, waar zij zich ook zonder problemen voortplanten. Maximale levensduur: ca. 20 jaar. LITT. R.Turnbull-Kemp, The leopard (1968).

< >