plantengeslacht uit de familie Gramineae, met ca. 550 soorten éénof meerjarige grassen uit de (sub)tropen. Bloeiwijzen pluimvormig, de aartjes zijn naaldloos.
Reeds in het Paleolithicum werd Panicum miliaceum, pluimgierst, als graan gebruikt; nog steeds dient hij in China (ZuidoostAzië) en in Zuid-Europa als voedsel voor mens (pap) en dier (‘millet’), terwijl P. miliaceum in de streek van de Zwarte Zee voor de bereiding van bier (braga) en brandewijn benut wordt. In de tropen dient P. maximum (tropisch Afrika) dikwijls als snijgras (veevoer); het is een meerjarige, vrij veel aangeplante soort. Als siergras in de Benelux soms gekweekt (overblijvende soorten): P. virgatum (VS, met purperen pluim), P. capillare (VS, met grote, losse pluim), P. altissimum (rood bloeiend, tot bijna 2 m hoog). De afgrenzing van Panicum is in de loop van de tijd sterk gewijzigd, allerlei geslachten zijn afgesplitst, b.v. Echinochloa.