[Oudfr. panel, lap], o. (panelen),
1. rechthoekig plat vlak binnen een omlijsting; vak of afdeling van een houten beschot, een deur, een zijde van een wagen enz.: een kamer met beschilderde panelen; groot rechthoekig vlak van een speciale samenstelling om zonnestralen op te vangen voor de energiewinning;
2. houten blad waarop men schildert;
3. schilderstuk op hout: ik heb een paar mooie paneeltjes gekocht;
4. deel van een schakelbord.
Het paneel bestaat uit aan elkaar gelijmde planken die aan de achterzijde van parkettering (tegen het kromtrekken) voorzien zijn. Voor het schilderen kan het paneel met een plamuurlaag bedekt worden. Om het te verstevigen werden er vóór 1400 banden op de voegen geplakt, later lijmde men op het hele oppervlak doek of papier.