v./m. (-steden), (hist.) stad die (door bezetting) als pand gehouden werd voor het nakomen van verdragsbepalingen.
In de Ned. geschiedenis zijn Vlissingen, Brielle en het fort Rammekens (op Walcheren) pandstad geweest. Bij het verdrag van 20.8.1585 werden zij door koningin Elisabeth i van Engeland opgeëist als waarborg voor de terugbetaling van de kosten van de door haar te verlenen hulp (Leicester). De steden kregen een Engelse bezetting, waarmee Engeland een sterke strategische positie kreeg aan de monden van Maas en Schelde. Van Oldenbarnevelt maakte van de geldverlegenheid van koning Jakobus I gebruik om de pandsteden in te lossen, door in 1616 de schuld af te kopen voor $250000, ofschoon Engeland nog $600000 te vorderen had. Hiermee was tevens het gevaar verdwenen dat Jakobus de pandsteden aan Spanje zou kunnen overleveren.