[Lat. palma, palmus, vlakke hand, handbreedte], m. (-en),
1. binnenvlakte van de hand: twee gulden in de van je hand, direct betaald;
2. lengtemaat.
De Romeinen onderscheidden een kleine palm (palmus minor of palma) = 0,25 voet = 4 vingerbreedten = 0,082 m; de grote palm was driemaal groter. In Spanje en Portugal: 1 palm = 0,21 m; in de Nederlanden 0,1 m en in de VS 1 palm = 4 inch.