[Lat.], o. (pallia, -s),
1. (Grieks-Romeinse oudheid) lange wollen, meestal witte mantel
2. (vroeger) schoudermantel van de aartsbisschoppen; (thans) ringvormige, witte wollen band, met zes zwarte kruisjes doorweven, en om de schouders met kostbare siernaalden op de kazuifel bevestigd, liturgisch ereteken van de paus, patriarchen, primaten en aartsbisschoppen;
3. (anatomie) hersenmantel.
Het pallium is te vergelijken met het Griekse himation. Het bestaat uit een rechthoekig stuk stof (wol, linnen, zijde) rond het lichaam geslagen ter vervanging van de ingewikkelde toga. De dracht werd in Rome ingevoerd door hellenofiele geleerden en filosofen en werd in de keizertijd de algemene dagelijkse dracht.