(ook: Paleotropisch florarijk), een van de zes florarijken waarin de aardoppervlakte wordt verdeeld, dat zich uitstrekt over de tropen van de Oude Wereld. Men onderscheidt drie onderrijken:
het Afrikaanse, het Indo-Maleise en het Polynesische onderrijk (floristische plantengeografie, afb.). De Holarctis is uitgestrekter, maar de Paleotropis is het soortenrijkste florarijk. Een aantal families als Ancistrocladaceae, Dipterocarpaceae, Melianthaceae, Nepenthaceae, Pandanaceae komen alleen in de Paleotropis voor; andere families zoals Loranthaceae (Loranthus), Moraceae (Ficus) zijn in de Paleotropis het sterkst ontwikkeld.
1. In het Afrikaans onderrijk worden acht floragebieden onderscheiden (voor het Saharagebied, Soedanees gebied, Ethiopisch gebied, Guinees gebied, Oostafrikaans-Zambesisch gebied en Zuidafrikaans gebied: Afrika, flora). In het gebied van de Atlantische eilanden kwam op Sint-Helena een zeer bijzondere bosvegetatie voor van ca. 40 soorten (38 endemen); thans komen er 900 soorten voor, schijnbaar een verrijking, in wezen een verarming van de flora. Het Madagassisch gebied heeft een rijke flora (op Madagaskar is 85 % van de soorten endemisch)
Op dit grote eiland is de oostelijke helft, die onder de passaten ligt, een bosgebied, dat evenwel sterk is aangetast. In het westen overheersen savannen, die zeer droog worden in het zuidwesten, met Euphorbiaceae en de endemische Didiereaceae. De bijzondere vegetatie op de verspreide Afrikaanse bergen boven 2000 m wordt wel als een disjunct Afromontaan gebied onderscheiden.
2. Het Indo-Maleis onderrijk wordt onderverdeeld in vier gebieden. Het Indisch gebied omvat een
equatoriaal bosgebied in Malabar, met typische palmen (Areca, Corypha, Caryota), en met kaneelbomen (Cinnamomum zeylanicum) en boomvarens in West-Sri Lanka. Ook in de bekkens van Ganges en Brahmaputra heerst equatoriaal bos, met veel Ficus-soorten. Het Deccanplateau wordt voor het grootste deel ingenomen door de ‘jungle’ (Acacia savannen en doornbossen), maar het oosten is een gebied van loofwerpende bossen met Shorea-, Santalumen Pterocarpus-soorten. Het Zuidoostaziatisch bosgebied is veelal altijd-groen regenwoud op de Birmaanse hoogvlakte komen loofwerpende teakwouden (Tectona grandis) voor. Het Maleis gebied is een bijzonder rijk floragebied, met equatoriaal bos in het laagland, waarin de Palmae, Pandanaceae, Zingiberaceae, Orchidaceae, Moraceae, Lauraceae, Dipterocarpaceae opvallend vertegenwoordigd zijn. In de drogere oostelijke gebieden (Oost-Java, Sulawesi, Maluku, Kleine SundaEilanden) komt loofwerpend bos voor met Tectona; verder savannen met alang-alang (Imperata cylindrica). Op de bergen zijn naast Rhododendron een aantal ‘noordelijke’ geslachten aanwezig: Ranunculus, Rubus, Viola.
3. In het Polynesisch onderrijk kunnen vijf floragebieden afgebakend worden. Het geïsoleerde bergachtige en vulkanen rijke Hawaii-gebied, met ca. 1600 inheemse soorten (90 % endemisch), is grotendeels bosgebied; de hoogte-boomgrens ligt bij 2000 m; hogerop komt kleinbladig struikgewas voor. Het eigenlijke Polynesisch gebied en het Melanesisch-Micronesisch gebied omvatten de talloze archipels en eilanden met een beperkt aantal endemische soorten op de (vulkanische) rotseilanden; de atollen hebben geen endemische soorten. Op de stranden komt overal Ipomoea pes-caprae voor, evenals de cocospalm; in lagunen en estuaria vindt men soortenrijke mangroven. Het Nieuwcaledonisch gebied heeft een rijke, zeer bijzondere flora, met veel xerofiele, houtige planten; maar geen grassen, composieten en vlinderbloemigen. Het Nieuwzeelands gebied ligt op het raakpunt van drie florarijken (Paleotropis, Australis en Antarctis), en omvat alleen het Noordereiland, met een subtropisch vochtig klimaat. Het is een bosgebied met regenbos, hardloofbos en naaldbos van de breedbladige kauri (Agathiaustralis).
LITT. M.M.J.van Balgooy, Plant geography of the Pacific (1971); R.Good, Geography of the flowering plants (4e dr. 1974); R.Schnell, Introduction à la phytogéographie des pays tropicaux III-IV (1976—77).