(pachtte, heeft gepacht),
1. huren, in pacht nemen: een weide, een hoeve pachten;
2. (van inkomsten, rechten enz.) tegen een jaarlijkse vergoeding van de rechthebbende het recht kopen deze te heffen, resp. om gebruik van te maken: vroeger kon men belastingen pachten; de jacht, de visserij van een landgoed pachten, voor het recht gedurende een bepaalde tijd daar te jagen, te vissen een bepaalde som betalen;
3. een bepaald kaartspel spelen .
Het pachten, dat vooral in de 19e eeuw een grote populariteit bezat, werd gespeeld met kaarten en speciale dobbelstenen. Het spel heeft in zijn variabele spelregels veel gemeen met het boerenschroom en het klok-en-hamerspel.