Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

pacht

betekenis & definitie

[Lat. pactum, overeenkomst], v./m. (-en),

1. overeenkomst waarbij de ene partij (de verpachter) aan een andere partij (de pachter) een hoeve of los land in gebruik geeft voor een bepaalde duur en tegen voldoening van een tegenprestatie : iets in pacht nemen, hebben, geven; de pacht aanvaarden; gewone pacht, waarbij de tegenprestatie van de pachter in de betaling van een geldsom bestaat (tegenover deelpacht); (fig.) hij doet, praat, alsof hij de wijsheid in pacht heeft, alsof alleen hij het bij het rechte eind heeft; je schijnt die stoel wel in pacht te hebben, gezegd tegen iemand, die zich het gebruik ervan voorbehouden wil;
2. termijn waarvoor men iets gepacht heeft: mijn pacht is met mei verstreken;
3. pachtgeld: ik heb mijn pacht al betaald.

Het begrip pacht wordt ook in de betekenis van ter beschikking stellen van het gebruik van een bepaalde zaak toegepast, b.v. de verpachting van viswater. Verreweg de belangrijkste rechtsfiguur is evenwel de pacht van landbouwbedrijven en -gronden.

In Nederland wordt nagenoeg de helft van het landbouwareaal in de vorm van pacht geëxploiteerd (1950: 56%, 1966: 49%, 1975: 46%); de rest behoort in eigendom aan de landbouwer toe. In het algemeen treft men op de duurdere kleigronden met grotere bedrijven overwegend pacht aan (Zeeland en Friesland vooral, Groningen minder); op de zandgronden met het kleine gemengde bedrijf domineert dikwijls de eigendom, mede als gevolg van ontginningen van heidevelden.

Het BW van 1838 regelde de pachtovereenkomst niet nadrukkelijk, maar gaf slechts een summiere regeling van de huur van landerijen die voornamelijk van regelende aard was. De landbouwcrisis van de jaren tachtig van de 19e eeuw en vervolgens de zware economische depressie ook in de landbouw tussen 1930-40 deden de behoefte rijzen aan een doeltreffende wettelijke bescherming van de pachter. Publieke verpachtingen met te hoge pachtprijzen, korte pachttermijnen, geen recht op vergoeding van door de pachter aangebrachte verbeteringen waren wel de belangrijkste grieven. In 1932 werd een Crisispachtwet ingevoerd ten behoeve van boeren die de pacht niet meer konden opbrengen, tevens werden de pachtkamers ingesteld. De Crisispachtwet werd vervangen door de Pachtwet, op 1.11.1938 in werking, die vergaande overheidscontrole bevatte. De Duitse bezetting noodzaakte nieuwe regelingen, het Pachtbesluit van 1941.

Dit bracht een stringent, preventief toezicht van de overheid op de pachtprijzen door een verplichting tot goedkeuring van iedere pachtovereenkomst - en wijziging daarvan - door de provinciale grondkamer. De nieuwe Pachtwet van 23.1.1958, Stb. 37 was voornamelijk gebaseerd op het Pachtbesluit. Na het verstrijken van 12 jaar (hoeve) of zes jaar (los land) wordt automatisch van rechtswege de overeenkomst in beide gevallen met zes jaar verlengd. Wil de verpachter de pacht beëindigen, dan moet hij ca. 1,5 jaar vóór het tijdstip van beëindiging bij aangetekende brief of deurwaardersexploit opzeggen. De pachter heeft dan een maand de tijd om bij de bevoegde pachtkamer van het kantongerecht verlenging van de pachtovereenkomst te verzoeken. Laat hij deze termijn verstrijken, dan is de opzegging rechtsgeldig.

Overigens zijn de opzeggingsgronden voor de verpachter beperkt, o.a. eigen exploitatie of ingebruikgeving aan een zoon resp. schoonzoon, het realiseren van een niet-agrarische bestemming van het verpachte of niet-nakoming door de pachter van zijn plichten als zodanig. Toont de verpachter aan dat eigen exploitatie voor hem, resp. zijn afstammelingen in de rechte lijn, van overwegende betekenis is, dan moet de pachtkamer de verlenging van de pacht afwijzen, ook al komt hierdoor de pachter zijn belangrijkste bron van bestaan te ontvallen. Is de pachtovereenkomst beëindigd, dan heeft de pachter recht op vergoeding van door hem onverplicht aangebrachte verbeteringen (melioratierecht).

LITT. A.N. Houwing, Pachtwet (1965; losbladig); P. de Haan, Pachtwet (1969).

In België gelden voor landpacht principieel de algemene regelen die voor de huurovereenkomst in het BW (art. 1763-1778) onder huishuur voorkomen (huur). De pacht is nader geregeld bij verschillende wetten, laatstelijk bij die van 12.6.1975.

De rechtspraak houdt zich aan twee criteria die gelijktijdig moeten bestaan: het goed, voorwerp van de overeenkomst, moet natuurlijke of nijverheidsvruchten kunnen opbrengen en moet gehuurd worden met de bedoeling die vruchten te winnen. In principe moet de landpacht schriftelijk worden vastgesteld. Indien deze vormvoorwaarde niet vervuld is, kunnen de pachter of zijn rechthebbenden die in het genot zijn getreden van het gepachte goed mede uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van de verpachter, het bewijs van de landpachtvoorwaarden leveren door alle rechtsmiddelen. Kunnen de pachter of zijn rechthebbenden het bewijs van de pachtprijs niet leveren, dan kan men vaststelling vragen door een deskundige. Er zal echter steeds een schriftelijke toestemming gegeven moeten worden door de verpachter opdat de pachter het gepachte goed geheel of gedeeltelijk in onderpacht kan geven. De pachter kan echter wel zijn landpacht overdragen aan een van zijn afstammelingen of hen het goed geheel in onderpacht geven.

In principe wordt de overeenkomst niet ontbonden door het overlijden van een van de partijen. De verpachter kan zich echter het recht voorbehouden de landpacht te verbreken bij het overlijden van de pachter. Dit recht is niet van toepassing op de afstammelingen, de aangenomen kinderen, de bloedverwanten in opgaande linie, de echtgenote en haar bloedverwanten in de opgaande en neerdalende linie, de broers en zusters, zwagers, schoonzusters, neven en nichten. De verpachter moet van het recht op verbreking van de pacht gebruik maken binnen het jaar dat volgt op het overlijden van de pachter. De opzegging zal ten minste twee jaar na de dagtekening van kracht worden. De overeenkomst kan ook voorzien dat de pachter wordt uitgezet ingeval van verkoop.

Ingeval van dergelijk beding, of ook wanneer er geen vaste datum van vóór de verkoop bestaat, kan de koper van een landeigendom toch de pachter niet uitzetten vóór het verstrijken van de termijn van ingebruikneming, die lopend was bij de verkoop. De duur van deze termijnen wordt door de wet bepaald. De nieuwe eigenaar hoeft evenwel het verlopen van deze termijnen niet af te wachten wanneer de uitzetting gebeurt om het goed door hem zelf of door zijn familieleden te laten exploiteren. Onder bij de wet geregelde voorwaarden is schadebeding mogelijk.

De duur van een landpacht mag niet minder zijn dan negen jaar bij de eerste ingebruikneming. Zonder opzegging vangt een nieuw tijdperk aan van negen jaar. Wanneer een landpacht ten minste 18 jaar beloopt, kunnen partijen bedingen dat bij het verstrijken van deze periode en bij gebrek aan opzegging, de landpacht zal worden voortgezet voor onbepaalde duur, bij een opzeggingstermijn van ten minste twee jaar. Een afwijkend beding is mogelijk wanneer de verpachter het goed vrij wil krijgen voor eigen gebruik of voor zijn afstammelingen. Op straf van nietigheid moet opzegging geschieden bij deurwaardersexploit met duidelijke opgaaf van redenen of bij aangetekend schrijven. Wordt een opzegging door de rechter niet geldig verklaard, dan kan een nieuwe opzegging pas drie jaar na de niet geldig verklaarde opzegging gedaan worden.

Door de wet van 1952 werd de principiële vrijheid van de partijen de pachtprijs bij onderling akkoord te bepalen, ernstig beperkt. De wet van 1951 verleent aan de pachter het recht gebouwen op te trekken en alle werken uit te voeren die van dienst kunnen zijn voor de exploitatie van het erf en niet de bestemming van het gepachte goed wijzigen. De verpachter kan zijn schriftelijke toestemming verlenen, maar wanneer de eigenaar niet zou instemmen met deze veranderingen van het goed, kan de pachter zich wenden tot de vrederechter om hem de machtiging te vragen.

In geen geval mag de kostprijs het bedrag van drie jaar lopende pachtprijs overschrijden. Indien de werken met rechtmatige machtiging werden uitgevoerd, kan de pachter ze niet Zie afbreken zonder toestemming van de verpachter. De verpachter kan zijnerzijds bij het verstrijken van de gebruiksperiode de wegruiming niet eisen. De wet van 1963 verleent de pachter van landeigendommen recht van voorkoop.

< >