m. (-s), (ook: wilde kastanje), Aesculus hippocastanum, boom die behoort tot de familie Hippocastanaceae, de enige Europese soort van een geslacht van 25 soorten, voorkomend in de
gematigde zone van het noordelijk halfrond.
De paardekastanje is afkomstig uit het gebergte van het Balkanschiereiland en de Kaukasus en is ca. 1550 in West-Europa ingevoerd. Wegens zijn fraaie uiterlijk is hij een gezochte boom voor parken en tuinen. Hij bloeit in april-mei met rechtopstaande pluimen van wit met rode bloemen. Enkele cultuurvariëteiten hebben rode bloemen. De gestekelde vrucht springt met drie kleppen open; de zaden (kastanjes) zijn warm-bruin met een lichtgrijze navelvlek, zijn rijk aan zetmeel en worden, ondanks hun bittere smaak, graag gegeten door vee en herten. Om schade die ontstaat als kastanjes uit de bomen worden geslagen te voorkomen, plant men wel variëteiten met gevulde (steriele) bloemen.
De knoppen zijn groot en kleverig; de bladstand is kruisgewijs tegenoverstaand; het blad is handvormig samengesteld met zeven forse, zittende blaadjes. De boom groeit zeer snel en bloeit al na 10-15 jaar. Voor tamme kastanje: zie Castanea.