Publius, Romeins dichter, *20.3.43v.C. Sulmo, ♱ca.17 n.C.
Tomi; uit een welgesteldefamilie. Ovidius kreeg een retorische opleiding, maar voelde weinig voor retorische oefeningen en staatszaken. Hij bekleedde dan ook slechts ondergeschikte ambten en wijdde zich verder geheel aan de dichtkunst. Van de treurspelen (die alle verloren zijn gegaan) was het bekendst de tragedie Medea, Ovidius’ belangrijkste bewaard gebleven werken zijn Amores, Heroides, Medicamina faciei, Ars amatoria, Remedium amoris en het grote, knap geconstrueerde dichtwerk Metamorphoses (15 boeken). In 8 n.C. werd Ovidius om onduidelijke redenen door keizer Augustus verbannen naar Tomi in Moesia aan de Zwarte Zee. Tijdens zijn ballingschap schreef hij zijn Tristia, Epistulae ex Ponto, Ibis (Nux?) en de half voltooide Fasti.
Tristia IV, bevat een autobiografie. Zijn verzen zijn technisch volmaakt, maar zijn poëzie mist de diepte van b.v. het werk van Vergilius. Zijn Ars amatoria is briljant en zeer frivool. Zijn poëzie heeft grote invloed gehad op b.v. de schilderkunst (de Metamorfozen). Het leerdicht Halieutica is waarschijnlijk ten onrechte aan Ovidius toegeschreven. Uitgaven: Opera omnia, door R.Ehwald (3 dln. 1915-32), door L.
Huchthausen (2 dln. 1968; met Du. vert.); Amores, Medic., Ars, Rem., door E.J.Kenney (1961); Ars amatoria, door F.Brandt (2e dr. 1963), door A.S. Hollis (1977); Metamorphoses, door R.Merkel, R. Ehwald en F.W.Lenz (3 dln. 1851—52; nieuwe uitg.
1969—70), door Q.Lafaye, H.Bornecque e.a. (3e dr. 1961; met Fr. vert.), door F.Bomer (herdr.
1976); Fasti, door F.Bomer (2 dln. 1957); Tristia I, II, door G.Luck (1967-72), II, III, door S.Owen (2e dr. 1967), IV, door T.J.de Jonge (1951), V, door J.T.Bakker (1946); Epistulae ex Ponto I, door A.
Scholte (1933); Halieutica, door F.Capponi (1972).
LITT. G.Lafaye, Les métamorphoses d’Ovide et leurs modèles grecs (1904; 2e dr. 1966); L.P. Wilkinson, Ovid recalled (1955); J.C.Thibault, The mystery of Ovid’s exile (1964); B.Otis, Ovid as an epic poet (1966); M.von Albrecht en E.Zinn (red.), Ovid (1968); J.M.Frécaut, L’esprit et l’humour chez Ovide (1972); J.W.Binns (red.), Ovid (1973).