o. (g. mv.), echtbreuk,
(e) Overspel heeft een lange juridische traditie. Het werd in een aantal maatschappijen, zo ook de westerse, met doodslag gerekend tot de zware misdrijven. Het OT verbiedt niet alleen de daad, maar zelfs de begeerte (Ex.20,17). Lange tijd ook mocht overspel privé gewroken worden. Zelfs tot in de 17e eeuw, toen →eigenrichting al lang strafbaar was, bleef het doden van de overspelige echtgenote bij betrapping op heterdaad geoorloofd. Opmerkelijk dat men beduidend zwaarder tilde aan het overspel van de vrouw dan aan dat van de man.
Tot 1974 vormde in België overspel, in theorie althans, alleen maar voor de vrouw een strafbaar feit. Het was de man slechts verboden zijn bijzit in de echtelijke woning te houden. In Nederland is in 1971 art. 241
W.Str vervallen; dit art. stelde overspel op klacht
strafbaar met een gevangenisstraf van zes maanden, mits de klacht gevolgd werd door een eis tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed. Sindsdien is het ook geen afzonderlijke grond tot echtscheiding meer. In België zijn de discriminerende overspelbepalingen in 1974 grondig gewijzigd. Vervolging en veroordeling tot maximaal BF 100 boete is nu slechts mogelijk op klacht van de echtgenoot of echtgenote die beweerd beledigd te zijn (art. 387,
390 Swb). Vóór 1974 was er ook de minnaar van de
overspelige vrouw strafbaar.