(schoot over, heeft en is overgeschoten),
1. (overg.) over (iets) heen schieten;
2. (onoverg.) met een vaart over iets heen schieten, stuiven, snellen enz.;
3. (overg.) van de ene plaats naar de andere verschieten, overscheppen of overstorten;
4. (overg.) naar de andere kant verschieten of brengen; (scheepsterm) de touwen -, de ankertouwen van de ene naar de andere zijde verwerken;
5. (onoverg.) overblijven, overig zijn: wat schiet er voor mij over?, wat is nu mijn deel?; het kan er niet op -, dat kunnen wij niet bepalen, niet doen, niet
geven; dat is te veel (gevergd); ik geloof dat ik hier overschiet, dat ik hier te veel ben; blijven zitten (van meisjes die niet aan de man kunnen komen); mogelijk zijn voor: er schiet ons niet anders over dan.