I. bw. (het accent wisselt),
1. op alle plaatsen: overal zoeken; het is overal koud; overal gangbaar; men vindt dit op vele plaatsen maar toch lang niet overal;
2. alles (in verb. met een voorzetsel): hij is overal lid van;
II. tw., (zeewezen) reveille elke morgen: overal' maken; overal houden, ’s nachts al het scheepsvolk wakend houden.