Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

over

betekenis & definitie

I. voorzetsel,

1. boven: over het vuur hangen; iemand over het hoofd hangen, (fig.) met betrekking tot een zaak waardoor iemand wordt bedreigd;
2. op of langs de oppervlakte van iets: er de zweep over halen (nl.

over het trekdier); men kon er over de hoofden lopen, de mensen stonden zeer dicht opeengepakt; een koude rilling liep over zijn rug; over de straat lopen; hij komt er veel over de vloer, hij komt er dikwijls; geheel of gedeeltelijk bedekkend: een kleed over de tafel spreiden; een doek over het hoofd hebben; het water stroomt over het land; hij heeft iets innemends over zich, in zijn uiterlijk, in zijn doen en laten;

3. op: hij is nat over zijn gehele lichaam; over het algemeen, in het algemeen genomen;
4. ter aanduiding van een betrekking van meerdere tot mindere van machthebbende enz.: over deze zaak heb ik niets te zeggen; heersen, gebieden over; beschikken over ;
5. in de richting van: over stuurboord (of bakboord) vallen, gezegd van een schip dat, recht in de wind liggend, door de wind met zijn voorsteven naar rechts (of links) wordt gedrongen;
6. door en voorbij: hij zag hem over de brug gaan; via: hij reed over Naarden en Amersfoort naar Arnhem; over de post, per post; het veer waar hij over moest; een brug over de rivier slaan;; een brug over de rivier slaan; over de borst gemeten is het overhemd 40 cm breed;
7. ter aanduiding van een duur: die registers lopen over meer dan twee eeuwen;
8. met betrekking tot, aangaande, ten opzichte van, met het oog op enz.: zijn gedachten over iets laten gaan; oordelen, nadenken over; een boek, een mening, een rapport over;
9. tengevolge van, naar aanleiding van; wegens: ongerust, voldaan opgewonden over; over iets inzitten, in angst zitten op grond van iets dat gebeurd is; verdriet over iets;
10. boven langs naar de andere kant: een bal over de schutting werpen; (zegsw.) over de kling jagen, doden door het zwaard; iemand over het paard tillen, te veel prijzen; vallen over iets of iemand, door er tegen te stoten, struikelen en erop of overheen vallen; iets niet over zijn hart kunnen krijgen, er niet toe kunnen besluiten (omdat men medelijden heeft); hals over kop;
11. aan de andere zijde van: hij is over de grenzen; tegenover: hij woont over het stadhuis; vlak, schuin over mijn deur;
12. (gew.) vóór: over drie jaar was hij nog kloek en gezond; zo’n tochtje heb ik over enige tijd gedaan;
13. na verloop van: over een dag of tien; over een paar dagen kom ik weer hier;
14. een grens overschrijdend: een voet over de drempel zetten; (zegsw.) iemand over het hoofd groeien; erover uit zijn opgetogen zijn over het bedoelde;
15. een tijdstip overschreden: hij kwam lang over tijd thuis; het is over vieren; een man van over de 70 jaar; hij blijft een nachtje over, hij blijft logeren tot morgen;

II. bw.,

1. van de ene zijde van het genoemde naar de andere zijde: zij wandelden nog eens de speelplaats over; (ook) van de ene plaats naar de andere: zij liep de kamer uit, de gang over. over en weer van weerskanten;
2. aan de andere zijde of op een andere plaats: nog voor hij het zag, was zij reeds de straat over. bij verhuizing in de nieuwe woning aangekomen: nog een dag of twee en we zijn helemaal over ; (van scholieren) tot een hogere klasse bevorderd: mijn broer is over; op bezoek gekomen: mijn broer is gisteren over geweest;
3. zich bevindend aan de andere zijde, aan de overzijde: schuins over woont de burgemeester;
4. voorbij, geëindigd: het onweer is over. zijn drift is over; de pijn is al over;
5. boven de maal of voorbij een bepaalde grens: stof, reden te over;
6. overschietend: de tijd die hij over had.

< >