J.van, eigenlijk: Jan Koos Feylbrief, Ned. schrijver, *20.12.1876 ’s-Gravenhage, ♰31.7. 1951 ’s-Gravenhage. Van Oudshoorn was van 1900-05 werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, van 1911-33 was hij directeur van de kanselarij van het Ned. gezantschap te Berlijn.
In de crisisjaren werd hij op wachtgeld gezet. De romans en verhalen van Van Oudshoorn zijn alle eenzaamheidstragedies: het tekort aan menselijke verstandhouding resulteert voor de (sterk autobiografische) hoofdpersoon in vervreemding van de buitenwereld en van zichzelf, in angstof hoogmoedsvisioenen. De uitvoerig beschreven psychische ervaringen maken Van Oudshoorns romans enigszins statisch, maar door het decor van verstikkende burgerlijkheid achter de pathologische (zeer herkenbare) figuren, houdt hij een stevige voet in de werkelijkheid. De bijzonder heldere schrijftrant qua procédé soms haast naïef, maakt dat deze boeken, ondanks hun diep pessimisme, veel waardering van een jongere generatie ondervinden. Werken: Willem Mertens’ levensspiegel (1914), Louteringen (1916), Zondag (1919), Verhalen (1921), Tobias en de dood (1925), Pinksteren (1929), In memoriam , Achter groene horren (1943), De fantast (1948), Bezwaarlijk verblijf (1965; postuum). Uitgaven: Het onuitsprekelijke (1968; brieven); Verz.
werken (1968-74).
LITT. Levensber. door K.A.Mayer (in: Jb. Mij. Ned. Letterk. 1950—51); J.van Oudshoorn, Tirade 220 (1976).