v./m. (-n, -s), (landmeetkunde) methode ter bepaling van de onderlinge ligging van terreindetails.
Bij de orthogonaalmethode wordt over het terrein een stelsel van meetlijnen uitgezet. De meetlijnen vormen een patroon (driehoek, vierhoek, diagonalen) of zijn aangesloten op (tekende vaststaande punten. Van elk op te nemen punt wordt de loodlijn op de dichtstbijzijnde meetlijn gemeten met de meetband en de voetpunt van de loodlijn wordt in de meting opgenomen, orthogonale projectie (ook: Monge-projectie), projectie in de beschrijvende meetkunde, waarbij men de figuren loodrecht projecteert op twee onderling loodrechte vlakken. Er ontstaan twee afbeeldingen, die elkaar in de as snijden. Men spreekt van de eerste en tweede projectie van een punt of van een lijn, van het eerste en het tweede doorgangspuntvan een lijn (de snijpunten van de lijn en de projectievlakken), en van de eerste en tweede doorgang \an een vlak (de snijlijnen van het vlak en de projectievlakken). Voor het bepalen van de maten van lijnen en hoeken worden ook hier de vlakken in een van de projectievlakken om hun doorgang met dat projectievlak neergeslagen. Hierdoor wordt men ook in staat gesteld de onderlinge ligging (doorsnijding)
van twee ruimtefiguren te bestuderen, alsmede de schaduwen en lichtgrenzen te bepalen. Soms neemt men nog een derde projectievlak aan, loodrecht op de beide eerstgenoemde.