(wierp op, heeft opgeworpen),
1. in de hoogte, omhoogwerpen: een bal opwerpen; een kaart , op tafel werpen, opspelen;
2. van aarde, stenen, enz. vormen, doen verrijzen: de opgeworpen barricaden; hinderpalen
3. (wederk.) zich tot, zich maken tot (spreekbuis, aanvoerder enz.); pretenderen het genoemde als te zijn of te kunnen doen: zich als beoordelaar van andermans gedrag opwerpen;
4. te berde brengen, opperen: de vraag
5. op iets of iemand werpen: brandstof opwerpen.