v. (-n), een kromme die de temperatuurafhankelijkheid van een levensproces (b.v. de groeisnelheid) of van een enzymatische reactie in vitro weergeeft.
De optimumkromme laat zien dat in het temperatuurgebied van ca. 0-ca. 30 °C de afhankelijkheid van de temperatuur dezelfde is als die van een monomoleculaire reactie in een homogeen milieu, d.w.z. dat bij iedere 10° temperatuurverhoging de reactiesnelheid met een factor 2—3 toeneemt. De maximale snelheid van een levensproces wordt meestal tussen 30—50 °C bereikt; in dit gebied ligt dus de optimale temperatuur, waarbij de reactie het snelst is. Verhoogt men de temperatuur verder, dan wordt de intensiteit van het levensproces weer geringer en deze remming door te hoge temperatuur wordt des te sterker naarmate deze meer verschilt van de optimale. De remming wordt toegeschreven aan de thermolabiliteit van de enzymsystemen die de levensprocessen katalyseren. De enzymen bestaan meestal uit een eiwitmolecuul met een daaraan los verbonden werkzame groep, die bij hogere temperatuur losraakt, zodat het complex geïnactiveerd wordt.
Een optimumkromme heeft drie kardinale punten. De minimumtemperatuur is de temperatuur waarbeneden het proces geen meetbare snelheid heeft. Dit punt valt niet noodzakelijkerwijs samen met de bevriezingstemperatuur van water. Het kan er ook onder liggen (fotosynthese, o.a. bij dennen). Het tweede kardinale punt is het optimum. De ligging hiervan wordt mede bepaald door de duur van de waarneming: hoe langer de proefduur, bij des te lager temperatuur vindt men de maximale intensiteit van het proces. Ook de ligging van de maximumtemperatuur waarboven het proces tot stilstand komt, verschuift in deze richting bij toenemende proefduur.