(stapelde op, heeft opgestapeld),
1. aan stapels zetten: stenen opstapelen, opgestapeld liggen, in grote hoeveelheid voorhanden zijn; ophopen, vergaren;
2. (wederk.) tot een stapel aangroeien: mijn werk stapelt zich op, wordt voortdurend meer (met de bijgedachte dat het niet afgemaakt wordt); de bewijzen tegen de verdachte stapelen zich op.