(sneed op, heeft opgesneden),
I.overg.)
1. snijden tot alles op is: ik heb twee broden opgesneden;
2. door snijden in de vereiste toestand brengen; de gevormde stenen opsnijden, er de randen afsnijden; (ook) ze op hun smalle kant zetten om verder te drogen;
3. voorsnijden, opensnijden: een eend opsnijden;
II. (onoverg.) grootspreken, snoeven, pochen: je hoeft er niet zo over op te snijden.