(pikte op, heeft opgepikt),
1. met de snavel opnemen en eten;
2. met een haak uit het water halen; (bij uitbreiding) aan boord nemen: schipbreukelingen oppikken;
3. aantreffen en meenemen: de politie pikte de dief op, rekende hem in;
4. (fig.) iets vernemen, horen.