Zuidafrikaans dichter, *29.9.1914 Dundee (Natal). Opperman is sinds 1960 hoogleraar Ned. en Afrikaanse letterkunde aan de universiteit van Stellenbosch.
Zijn poëzie wordt gekenmerkt door een sober, soms onconventioneel taalgebruik, streng gedisciplineerde versvormen en een sterk gecomprimeerde wijze van uitdrukking. Zijn werk is intellectueel maar niet abstract, en rijk aan symboliek. Vele aspecten van de Zuidafrikaanse maatschappij komen in zijn verzen aan bod; de historie, het platteland en de moderne stad, de rassenverhoudingen. Opperman belicht als een van de vroegste Zuidafrikaanse dichters soms de samenleving vanuit een zwart perspectief. Zijn kritisch werk is niet groot van omvang, maar altijd prikkelend en boeiend. Werken: poëzie: Heilige heeste (1945), Negester oor Ninivé (1947), Joernaal van Jorik (1949), Engel uit die klip (1950), Blom en baaierd (1956), Dolosse (1963), Kuns-mis (1964), Edms. Bpk. (1970); toneel: Periandros van Korinthe (1954), Vergelegen (1956), Voèlvry, kroniek van 'n voortrek (1968); kritisch proza: Digters van dertig (diss. 1953), Wiggelstok (1959), Naaldekoker (1964).
LITT. A.P.Grové (red.), D.J.Opperman. Dolosgooier van die woord (1974).