(lichtte op, heeft opgelicht),
1. in de hoogte lichten, optillen, opheffen: iets van de grond oplichten; een deksel oplichten; (fig.) een tip van de sluier oplichten, een gedeelte van de verborgen waarheid ontsluieren;
2. met geweld wegvoeren, m.n. bij verrassing, ontvoeren: een patrouille oplichten;
3. bedriegen, beetnemen, iemand geld of goed afhandig maken: iemand voor f1000.